ECLI:NL:RBNNE:2015:4161

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
18.820163-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging ISD-maatregel aan veelpleger na poging tot diefstal in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot diefstal in vereniging. De verdachte, een 32-jarige man met een uitgebreide justitiële documentatie, werd beschuldigd van het plegen van een misdrijf op 6 mei 2015 in een woonvorm voor doven in [pleegplaats]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte de toegang tot het pand had verkregen door middel van braak, met de intentie om goederen te stelen. Tijdens de zitting op 10 augustus 2015 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. U van Ophoven, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte beoordeeld, evenals de getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de poging tot diefstal, ondanks zijn verweer dat hij alleen op zoek was naar een slaapplaats. De rechtbank achtte de alternatieve lezing van de verdachte ongeloofwaardig, vooral in het licht van de verklaringen van de medeverdachte.

De officier van justitie vorderde de oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, gezien de recidive van de verdachte en het feit dat eerdere hulpverleningstrajecten niet tot gedragsverandering hadden geleid. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke straf, maar de rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen en de kans op recidive te verkleinen. De rechtbank legde de maatregel op voor de duur van twee jaar, te verminderen met de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/820163-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 augustus 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 augustus 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2015 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan de
[straat] gevestigde woonvorm voor doven ( [locatie] ),weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [locatie] Woonvorm voor doven, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, tezamen met zijn mededader, althans alleen, in het pand naar binnen is gegaan en/of een deur van een kantoorruimte heeft opengebroken/geforceerd en/of heeft gezocht/rondgekeken naar goederen van zijn, verdachtes, gading en/of de gading van zijn medeverdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de alternatieve lezing omtrent de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict, dat verdachte alleen een slaapplaats zocht, niet uitgesloten kan worden.
Daarbij komt dat alleen [medeverdachte] verklaart over het openbreken van de kantoorruimte met een koevoet door verdachte en ontbreekt forensisch bewijs die deze verklaring ondersteunt.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 6 mei 2015 door de politie ben aangehouden. Dit was in een pand aan de [straat] te [pleegplaats] . Ik had een koevoet in mijn hand. Ik was daar met [medeverdachte] .
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 6 mei 2015, opgenomen op pagina 33 e.v. van dossier nr. PL0100-2015128191 d.d. 6 mei 2015, inhoudende de verklaring van [persoon] , namens " [locatie] ", woonvorm voor doven, zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam als assistent begeleider bij [locatie] , een woonvorm voor
doven, en gelegen aan de [straat] te [pleegplaats] .
Op woensdag 6 mei 2015 had ik een nachtdienst en omstreeks 03.00 uur hoorde ik opeens veel lawaai. Ik vertrouwde het niet en heb daarom de politie gebeld. Ik zag dat even later de politie arriveerde, door het pand liep en een aantal minuten later twee personen had aangehouden.
Het kantoor was afgesloten door middel van een sleutel. Er is duidelijk te zien dat er verbrekingen op de deurpost zitten ter hoogte van het slot. [1]
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 6 mei 2015, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 6 mei 2015 kregen wij, verbalisanten, het verzoek te gaan naar de [straat] [nummer] te [pleegplaats] . Ter plaatse zijn wij het gebouw binnen gegaan. Ineens zag ik, verbalisant, twee mannen voor mij staan. Beide mannen probeerden mij te passeren. Ik zag dat beide mannen een capuchon over hun hoofd droegen. Toen ik de arm vastpakte zag ik dat de man, die later [medeverdachte] bleek te zijn, een breekijzer vasthield in de zak van zijn trui.
Hierop heb ik de man die later [verdachte] bleek te zijn, vastgepakt en vervolgens zag ik dat de man ook een breekijzer vasthield.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 6 mei 2015, opgenomen op pagina 43 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] , zakelijk weergegeven:
Ik ben gewoon achter [verdachte] aangelopen en ben het pand binnen gegaan aan de [straat] te [pleegplaats] . Ik had een breekijzer bij me, ik moest dit vasthouden van [verdachte] . Ik zag dat hij zelf ook een breekijzer bij zich had.
Verklaring van [medeverdachte] afgelegd bij de rechter-commissaris belast me de behandeling van strafzaken in deze rechtbank in het kader van inverzekering/bewaringstelling d.d. 7 mei 2015, zakelijk weergegeven:
[verdachte] moest geld hebben en ik kon ook wel wat gebruiken. [verdachte] was een deur aan het openbreken. Hij had twee breekijzers bij zich. Ik was er wel bij.
Beoordeling van het bewijs
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij nachts op zoek was naar een slaapplek. De toegangsdeur van het pand aan de [straat] stond open en éénmaal binnen trof verdachte de [medeverdachte] aan. Deze drukte hem een koevoet in de handen en op dat moment verscheen de politie. Deze door verdachte gestelde alternatieve toedracht acht de rechtbank, met name bezien in het licht van de verklaring van [medeverdachte] , ongeloofwaardig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen schuldig kan worden geacht aan poging tot diefstal in vereniging gepleegd.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 6 mei 2015 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan de [straat] gevestigde woonvorm voor doven ( [locatie] ), weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [locatie] Woonvorm voor doven en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, tezamen met zijn mededader, in het pand naar binnen is gegaan en een deur van een kantoorruimte heeft opengebroken en heeft gezocht/rondgekeken naar goederen van zijn, verdachtes, gading en de gading van zijn medeverdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
- poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Oplegging maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht- medeplegen van poging tot diefstal met braak- gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelstelmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de veroordelingen van verdachte in de afgelopen jaren hem er kennelijk niet van hebben kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 5 augustus 2015 blijkt dat diverse eerder ingezette hulpverleningstrajecten niet hebben geleid tot gedragsverandering bij verdachte
Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan en met de reclassering is de officier van justitie van mening dat er geen andere optie overblijft dan verdachte te plaatsen in een inrichting voor stelselmatige daders, teneinde de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.
Dat verdachte reeds eerder een ISD-maatregel heeft ondergaan, levert naar de mening van de officier van justitie geen beletsel op om thans weer deze maatregel te vorderen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het eerder door verdachte gevolgde ISD-traject weinig succesvol is geweest, hetgeen niet alleen aan verdachte te wijten was. Naar de mening van de raadsman zijn er thans onvoldoende gronden om tot het opnieuw opleggen van de ISD-maatregel over te gaan. Verdachte heeft weliswaar in de vijf jaren, voorafgaande aan deze feiten, straffen uitgezeten, maar de richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder wanner het betreft de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) is niet duidelijk als het gaat om het meetellen van processen-verbaal/veroordelingen van voor de eerste ISD- maatregel, zoals in onderhavige zaak door de officier van justitie wordt gedaan. Gelet op het vorenstaande is de raadsman van mening dat de vordering van de officier van justitie afgewezen dient te worden.
De raadsman heeft subsidiair, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke straf conform de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS met daaraan gekoppeld toezicht door de reclassering met als bijzondere voorwaarde een kort klinisch behandeltraject met aansluitend opname in een beschermde woonvorm.
Meer subsidiair heeft de raadsman gepleit voor een geheel voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met voornoemde bijzondere voorwaarde.
Uiterst subsidiair heeft de raadsman gepleit voor het opleggen van een ISD maatregel die een termijn van 1 jaar niet zal overschrijden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf- i.c. een maatregel- heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is een 32-jarige man die reeds vele malen veroordeeld is ter zake van- met name- vermogensdelicten. Verdachte heeft een uitgebreide justitiële documentatie opgebouwd.
Ook nu weer heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, te weten een poging tot diefstal tezamen met een ander gepleegd in een woonvorm voor doven.
Dit feit bezorgt de samenleving als geheel, en degene die hiervan slachtoffer worden in het bijzonder, ernstige overlast.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d.
5 augustus 2015. Hieruit blijkt dat verdachte een veelpleger is en geruime tijd ernstige problemen op vrijwel alle leefgebieden heeft.
Verdachte heeft een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis hetgeen tot op heden niet geleid heeft tot verandering van zijn gedrag.
Gebleken is dat alle strafmodaliteiten benut zijn zonder enig positief effect op het recidiverisico. Dit risico blijft namelijk onverminderd hoog.
Tijdens de vorige ISD-maatregel is een aanzet gegeven om te komen tot gedragsverandering, maar mede doordat hiermee in het verloop van de maatregel te laat is gestart, heeft dit tot nu toe niet geleid tot een dergelijke verandering. Daarna is verdachte uiteindelijk weer terug bij af beland. Door nogmaals een ISD-maatregel op te leggen met de nadruk op behandeling en beschermd wonen (buiten [pleegplaats] ) kan er opnieuw toegewerkt worden naar gedragsverandering leidende tot een lagere recidivekans.
Gelet op vorenstaande adviseert de reclassering om aan verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, de ISD-maatregel op te leggen.
Door J.E. Patty, reclasseringswerker, is ter terechtzitting bevestigd dat de mogelijkheden binnen het toezicht door de reclassering zijn uitgeput. Het advies van de reclassering – bij een bewezenverklaring – tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders blijft gehandhaafd. Het streven van de trajectbegeleider ISD is om de
intramurale fase zo kort mogelijk te laten duren. Verdachte staat al op de
wachtlijst voor een klinische behandeling. Er is reeds een indicatie afgegeven door de
Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ). Verdachte is geïndiceerd voor de Forensisch
Psychiatrische Afdeling (FPA) te [plaats] . Op korte termijn is er een plaats beschikbaar.
Het doel van dit behandeltraject is om na een periode van observatie zo snel mogelijk toe te werken naar beschermd wonen met dagbesteding en indien nodig een ambulante vervolgbehandeling. Het beoogde traject biedt verdachte de mogelijkheid gedragsverandering te bewerkstelligen teneinde de kans op recidive te verkleinen. Aan het eind van de ISD maatregel zou betrokkene dan over passende huisvesting en begeleiding kunnen beschikken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat thans geen andere beslissing rest dan het opleggen van de ISD maatregel. De door de raadsman naar voren gebracht optie van toezicht door de reclassering in het kader van een deels voorwaardelijke straf, met oplegging van bijzondere voorwaarden, acht de rechtbank, gezien al hetgeen hiervoor is overwogen, niet afdoende.
Verdachte heeft reeds eerder een ISD-traject doorlopen, hetgeen volgens verdachte niet heeft geholpen. Verdachte, die op vrije voeten was vanaf september 2013, heeft binnen een jaar weer misdrijven begaan. Verdachte kampt al jaren met ernstige verslavingsproblematiek en ondervindt op meerdere leefgebieden problemen.
Gelet hierop acht de rechtbank de kans op recidive bij verdachte bijzonder groot.
De maatregel zal verdachte de druk geven die noodzakelijk is om hem te bewegen zijn leven een positieve wending te geven.
Door de reclassering is een concreet hulpverleningstraject in gang gezet en er is een duidelijk plan van aanpak. De rechtbank stelt gezien de rapportage en de toelichting ter zitting, vast dat het niet te verwachten is dat binnen een jaar dit traject afgerond zal zijn.
De rechtbank zal daarom, anders dan door de raadsman is voorgesteld, de ISD maatregel opleggen voor de duur van de maximale termijn.
Het door de raadsman naar voren gebrachte verweer dat oplegging van de ISD maatregel in strijd is met de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, wordt door de rechtbank verworpen.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat er ruimschoots is voldaan aan de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers. De Hoge Raad beschouwt de richtlijn, als “recht". In voornoemde richtlijn wordt o.a. aangegeven dat; indien de veroordeelde na de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel opnieuw een misdrijf pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan opnieuw een ISD-maatregel worden gevorderd mede op grond van de eerdere veroordelingen. De richtlijn geeft aan dat eerdere veroordelingen nogmaals mogen worden meegeteld. Wel geldt dan opnieuw de voorwaarde dat de veroordelingen, waarvan de ISD-maatregel er dan één is, dateren van maximaal vijf jaar voorafgaand aan het nieuwe misdrijf en deze ook ten uitvoer zijn gelegd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever.
Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld, de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen, er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan, en de veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte blijkens zijn voorgeschiedenis in een gestructureerde hulpverlening/behandelsetting wel geneigd is tot medewerking en louter in een vrijblijvend kader er niet in slaagt behandeling en begeleiding te accepteren.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank, ter beveiliging van de maatschappij, oplegging van de ISD maatregel voor de duur van twee jaren geboden. De rechtbank acht termen aanwezig te bepalen dat de termijn van 2 jaar wordt verminderd met de tijd die verdachte
voor de ten uitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren, te verminderen met de tijd die verdachte voor de ten uitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.H.A.M. Voncken voorzitter, R. Baluah en A. Jongsma, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 augustus 2015.
Mr. R. Baluah is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.zie foto's pag. 36 t/m 40