ECLI:NL:RBNNE:2015:4135

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
C/17/142806/KG ZA 15/178
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldige inschrijving bij aanbesteding door Ippel Dredging B.V. tegen Provincie Fryslân

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 september 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Ippel Dredging B.V. en de Provincie Fryslân. Ippel Dredging had ingeschreven op een aanbesteding voor het baggeren van De List en het Peinder Kanaal, maar de Provincie verklaarde de inschrijving ongeldig. De Provincie stelde dat Ippel Dredging niet alle kosten in de prijs per eenheid had opgenomen, zoals vereist door artikel 01.01.03 van de Standaard RAW Bepalingen 2010. De Provincie had Ippel Dredging gevraagd om een toelichting op de ontleding van de aanneemsom, maar vond dat de gegeven toelichting niet voldeed aan de eisen. Ippel Dredging voerde aan dat zij zich aan de inschrijvingsvereisten had gehouden en dat de opdracht aan haar gegund moest worden. De Provincie voerde echter aan dat de inschrijving niet voldeed aan de bestekseisen, omdat de kosten voor het transporteren van de grond naar een vergunde inrichting niet waren opgenomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Provincie terecht had geoordeeld dat Ippel Dredging niet alle kosten in de prijs per eenheid had opgenomen. De rechter benadrukte dat het transporteren van de grond naar een vergunde inrichting onderdeel uitmaakt van de inschrijving en dat Ippel Dredging deze kosten had moeten opnemen. De vordering van Ippel Dredging werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis bevestigt de noodzaak voor inschrijvers om alle relevante kosten in hun biedingen op te nemen, om te voldoen aan de eisen van de aanbesteding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/142806 / KG ZA 15-178
Vonnis in kort geding van 2 september 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IPPEL DREDGING B.V.,
gevestigd te Koudum,
eiseres,
advocaat mr. H.B. Voskamp te Amstelveen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE FRYSLÂN,
zetelend te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. Th. Dankert te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna Ippel Dredging en de Provincie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Ippel Dredging
  • de pleitnota van Provincie Fryslân.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 3 juni 2015 heeft de Provincie een werk, bestaande uit het baggeren van De List en het Peinder Kanaal, gedeelte km 4.700 - 5.150 en km 6.300 - 8.900, met besteknummer 13-38-VN, meervoudig onderhands aanbesteed. Het werk bestaat in hoofdzaak uit het ontgraven van grond uit het vaarwater, het transporteren van de grond uit het vaarwater en het in eigendom overnemen van de vrijkomende materialen zijnde de grond uit het vaarwater inclusief de bodemvreemde materialen. Op de aanbestedingsprocedure is de ARW 2012 van toepassing evenals de Standaard RAW Bepalingen 2010. Het gunningscriterium is de laagste prijs.
2.2.
Het bestek vermeldt onder meer in deel 2.2. (Nadere beschrijving) bij bestekspostnummer 22:
UITGANGSPUNTEN
Algemeen
(…..)
Vrijgekomen materiaal dient afgevoerd te worden naar een op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunde inrichting en/of naar een zandwinpunt die aangewezen is in de Nota waterbodembeheer van 9 januari 2010 van het Wetterskip Fryslân.
In aanvulling op voorgaande alinea is het toegestaan om uitsluitend het uit de onderzoeksvakken 6, 12 en 13 vrijgekomen materiaal te verspreiden of toe te passen op aangrenzende percelen of andere percelen.
(…..)
2.3.
Bestekspostnummer 222 (onderverdeeld in bestekspostnummers 222010 t/m 222100) ziet op het ontgraven van grond (onderhoudsbaggeren en/of verdiepen) uit de vakken 5 t/m 13 en bestekspostnummer 223 (onderverdeeld in - met voormelde onderverdeling van bestekspostnummer 222 corresponderende - bestekspostnummers 223010 t/m 223100) ziet op het vervoeren van voormelde grond van de plaats van ontgraving naar de plaats van verwerking volgens de mogelijkheden van bestekspost 22. Daarbij is vermeld dat de vrijgekomen grond geacht wordt voor de opdrachtgever geen waarde te hebben.
2.4.
Ippel Dredging heeft ingeschreven op dit bestek en de laagste inschrijving gedaan. De inschrijvingsstaat van Ippel Dredging vermeldt voor het vervoeren van de grond het navolgende:
BESTEK
POST
NUMMER
OMSCHRIJVING
(…..)
PRIJS PER
EENHEID IN EURO
(…..)
223
223010
223020
223030
223040
223050
223060
223070
223080
223090
223100
Grond vervoeren gedeelte vak 5
Grond vervoeren gedeelte vak 6, op N.A.P. -2.42
Grond vervoeren gedeelte vak 6, op N.A.P. -2.62
Grond vervoeren gedeelte vak 7
Grond vervoeren gedeelte vak 8
Grond vervoeren gedeelte vak 9
Grond vervoeren gedeelte vak 10
Grond vervoeren gedeelte vak 11
Grond vervoeren gedeelte vak 12
Grond vervoeren gedeelte vak 13
10
4.1
4.1
4.1
4.1
4.1
16
4.1
4.1
4.1
2.5.
De Provincie heeft bij brief van 8 juni 2015 (verzonden 9 juni 2015) aan Ippel Dredging meegedeeld (voor zover hier van belang):
Bij mij is, naar aanleiding van uw prijzen per eenheid in de bestekspostnummers onder 223 (grond vervoeren) in relatie tot de toegestane bestemming van de grond volgens Deel 2.2 bestekspostnummer 22 (Uitgangspunten), het vermoeden gerezen dat de ontleding van de door u opgegeven aanneemsom niet voldoet aan artikel 01.01.03 van de RAW 2010. Gelet op het bepaalde in artikel 01.01.04 lid 02 RAW 2010, verzoek ik u hierbij om een toelichting op de ingediende ontleding van de aannemingssom.
2.6.
Ippel Dredging heeft bij brief van 16 juni 2015 aan de Provincie meegedeeld (voor zover hier van belang):
De eenheidsprijzen zoals door ons geoffreerd en die deel uitmaken van de aanneemsom zijn ook na heroverweging gelijk gebleven. Wij blijven van mening dat wij voor deze prijzen het werk zelf kunnen uitvoeren. Nadere ontleding van de eenheidsprijzen is niet mogelijk.
De aanneemsom zelf impliceert reeds dat wij, het vrijgekomen materiaal tijdelijk op zullen slaan in weilanddepots op aangrenzende percelen.
De tijdelijke opslagen en het uiteindelijk afvoeren van het vrijgekomen materiaal zal voor eigen rekening en risico plaats vinden. Via tijdelijke opslag in aangrenzende weiland depots zal dit materiaal worden afgevoerd naar locaties en/of naar derden conform besluit bodemkwaliteit.
2.7.
De Provincie heeft Ippel Dredging vervolgens per e-mail van 19 juni 2015 meegedeeld (voor zover hier van belang):
U heeft in uw toelichting niet duidelijk geantwoord op ons verzoek om nadere inlichtingen.
Zoals wij uw toelichting lezen kunnen we niets anders doen dan uw inschrijving ongeldig verklaren.
Indien u uw bovengenoemde brief nog nader wilt onderbouwen d.m.v. een ontleding van uw eenheidsprijzen in combinatie met de eindbestemming van de vrijgekomen materialen, dan verzoek ik u om uiterlijk aanstaande maandag (22 juni) met een schriftelijke reactie te komen.
2.8.
In de nadere toelichting van 22 juni 2015 herhaalt Ippel Dredging dat eenheidsprijzen, die deel uitmaken van de aanneemsom, kloppen. De tijdelijke opslag en het uiteindelijk afvoeren van de vrijgekomen materialen zal voor eigen rekening en risico plaatsvinden. Ippel Dredging heeft daarbij een nadere onderbouwing van de eenheidsprijzen gegeven, waarbij zij voor de besteksposten 223010 (vak 5) en 223070 (vak 10) als prijs per eenheid heeft vermeld 'stortkosten 7.00' en voor de besteksposten 223020, 223030, 223040, 223050, 223060, 223080, 223090 en 223100 (de vakken 6, 7 t/m 9 en 11 t/m 13) 'depotkosten 1,50'.
2.9.
Bij brief van 1 juli 2015 heeft de Provincie aan Ippel Dredging meegedeeld (voor zover hier van belang):
Op 16 juni jl. en 22 juni jl. heeft de provincie een toelichting van uw ontvangen. Op basis daarvan zijn wij van oordeel dat de door u bij inschrijving ingediende aannemingssom, niet ontleed is conform het bepaalde in 01.01.03 Standaard 2010.
In uw toelichting komt namelijk het volgende naar voren:
1. U verklaart in uw mail: "Daarnaast lieten we u weten dat de tijdelijke opslag en het uiteindelijk afvoeren van het vrijgekomen materiaal voor eigen rekening en risico zal plaats vinden, welke kosten ook wanneer dezen wel bij de Provincie in rekening gebracht zouden worden, dusdanig zijn dat wij alsnog de laagste inschrijven zouden hebben gedaan. (…..)
2. In uw ontleding van uw eenheidsprijzen heeft u in de posten 223010 en 223070 wel stortkosten opgenomen, maar in de posten 223040 t/m 220360 en in de post 223080 zijn geen stortkosten opgenomen.
3. In uw ontleding van uw eenheidsprijzen zijn in de posten 223030 t/m 223060 en in de posten 223080 t/m 223100 geen kosten van vervoer opgenomen tussen het moment van ontgraven tot aan uw pompunit.
4. U verklaart in uw mail: "Uw vraag met betrekking tot de eindbestemming van de vrijgekomen materialen ….. Gezien het feit dat dit voor eigen rekening en risico plaats vindt, hebben wij gemeend dat dit niet tot de bestaansvoorwaarden behoort en daarom buiten de gunning valt." (…..)
Op basis van het vorenstaande zijn wij van oordeel dat niet alle kosten in de prijs per eenheid zijn opgenomen zoals verlangd in artikel 01.01.03 lid 02 Standaard 2010 en, gelet op het bepaalde bij punt 2 en punt 4, ook overigens in strijd met het bestek is ingeschreven.
Op grond hiervan dienen wij uw inschrijving als ongeldig terzijde te leggen op grond van het bepaalde in artikel 01.01.04 lid 03 Standaard 2010 en artikel 7.16.1 ARW 2012.
Wij zijn voornemens de opdracht te gunnen aan Zijsling en Zonen B.V., die, na het wegvallen van uw inschrijving, heeft ingeschreven met de laagste prijs.

3.Het geschil

3.1.
Ippel Dredging vordert dat de Provincie wordt bevolen de opdracht te gunnen aan Ippel Dredging en/of de Provincie te verbieden om de opdracht te gunnen aan een andere partij en/of de Provincie te gebieden tot heraanbesteding over te gaan, al dan niet onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat hieraan geen gevolg wordt gegeven, dan wel een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie moge bepalen, met veroordeling van de Provincie in de kosten van dit geding, één en ander uitvoerbaar bij voorraad voor zover mogelijk.
3.2.
Ippel Dredging legt aan haar vordering ten grondslag dat zij zich heeft gehouden aan de vereisten voor de inschrijving en dat de opdracht aan haar gegund moet worden. Volgens Ippel Dredging heeft zij alle kosten in de eenheidsprijzen verwerkt als bedoeld in artikel 01.01.03 lid 2 Standaard RAW Bepalingen 2010. Bij de ontleding van de eenheidsprijzen in de posten 223040 t/m 223060 en in de post 223080 zijn geen stortkosten opgenomen omdat het uitgebaggerde vrijgekomen materiaal uit de bijbehorende vakken door Ippel Dredging vanaf haar schip met een pomp-unit direct aan de wal gespoten zal worden, waar het tijdelijk zal worden opgeslagen. Daarmee zijn volgens Ippel Dredging alle vervoerskosten gegeven. Ippel Dredging stelt voorts dat zij zich houdt aan de bestemming van bestekspost 22: na opslag in het depot zal Ippel Dredging het materiaal voor eigen rekening en risico afvoeren naar een vergunde inrichting. Ippel Dredging wijst er daarbij op dat zij eigenaar wordt van de vrijkomende grond en dat de grond voor de Provincie geacht wordt geen waarde te hebben. Ippel Dredging heeft daarmee voor de besteksposten 223020, 223030, 223040, 223050, 223060, 223080, 223090 en 223100 geen andere kosten dan de depotkosten van 1,50 per eenheid, aldus Ippel Dredging.
3.3.
De Provincie voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Ippel Dredging in haar vorderingen, althans tot ontzegging daarvan en met veroordeling van Ippel Dredging in de kosten van deze procedure, een en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
De Provincie voert aan dat op basis van 01.01.03 sub 02 van de Standaard RAW Bepalingen 2010 de verrekenprijzen voor het subtotaal alle kosten dienen te bevatten die nodig zijn om de bij die verrekenprijzen behorende resultaatsverplichting tot stand te brengen. Op basis van de bestekspost 22 moet de grond uit de vakken 5 en 7 t/m 11 verplicht vervoerd worden naar een vergunde inrichting of zandwinput, zodat in de verrekenprijzen voor deze vakken de kosten moeten worden meegenomen van in ieder geval het vervoer naar een vergunde inrichting of zandwinput alsook de stortkosten die de aannemer verschuldigd zal zijn aan de eigenaar van die inrichting op zandwinput. Die kosten zijn immers nodig om de resultaatsverplichting van voornoemde vakken tot stand te brengen. Ippel had, zoals zij heeft gedaan voor de vakken 5 en 10, de vervoerskosten naar en de stortkosten aan een vergunde inrichting of zandwinpunt voor de vakken 7, 8, 9 en 11 op moeten nemen in de prijs per eenheid. In plaats daarvan heeft Ippel Dredging voor die vakken dezelfde soort kosten opgevoerd als voor het voldoen aan de resultaatsverplichtingen van de vakken 6, 12 en 13, waarvan de grond niet naar een vergunde inrichting of zandwinput behoeft te worden afgevoerd.
Nu blijkens de inschrijving de grond uit de vakken 7, 8, 9 en 11 in strijd met de resultaatsverplichting uit het bestek niet naar een vergunde inrichting of naar een zandwinpunt wordt vervoerd, is er sprake van een niet-besteksconforme inschrijving. Daarnaast is de aannemingssom niet conform 01.01.03 van de Standaard 2010 ontleed.
Een en ander leidt op grond van artikel 7.16 1 ARW 2012 alsook het bepaalde in artikel 01.01.04 lid 03 Standaard RAW Bepalingen 2010 tot een ongeldige inschrijving, aldus de Provincie.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen wordt voldoende aanwezig geacht, nu Ippel Dredging slechts door middel van dit kort geding tegen de (voorlopige) gunningsbeslissing van de Provincie kan opkomen.
4.2.
Het geschil betreft de vraag of de Provincie de inschrijving van Ippel Dredging als ongeldig terzijde had mogen schuiven omdat in de aannemingssom niet alle kosten waren opgenomen die verband houden met het tot stand brengen van het werk dan wel omdat de inschrijving in strijd was met het bestek. Uitgangspunt bij de beoordeling van die vraag is artikel 01.01.03 van de toepasselijke Standaard RAW Bepalingen 2010. Dit artikel luidt (voor zover hier van belang):
01.01.03
Inschrijvingsstaat
01 (…..)
02 In elke op te geven prijs per eenheid respectievelijk in elk totaalbedrag van een resultaatsverplichting met de eenheid 'EUR' (vóór het subtotaal) dienen te zijn begrepen alle kosten die voor het tot stand brengen van de resultaatsverplichting moeten worden gemaakt, met inbegrip van de tot die resultaatsverplichting behorende (gebundelde) bestekspost(en), doch met uitzondering van de in het navolgende lid bedoelde kosten. Tenzij hiervoor een afzonderlijke voorziening in de overeenkomst is opgenomen, dienen in de op te geven prijs per eenheid of in het op te geven totaalbedrag tevens te zijn begrepen de eventuele opbrengen die aan de aannemer verblijven en die voortkomen uit het voldoen aan de desbetreffende resultaatsverplichting.
03 In een prijs per eenheid respectievelijk in een totaal bedrag van een resultaatsverplichting met de eenheid 'EUR' (vóór het subtotaal) dienen geen eenmalige kosten, uitvoeringskosten, algemene kosten, winst en risico te zijn begrepen; deze dienen na het subtotaal te worden opgenomen in de desbetreffende posten van de ontleding van de aannemingssom.
(…..)
05 De ontleding van de aannemingssom zal dienst doen voor:
a. (…..)
b. het vaststellen van de verrekenprijzen als bedoeld in artikel 01.03.03.
Indien de aanbestedende dienst van mening is dat de aanneemsom niet alle kosten bevat die in de aanneemsom opgenomen zouden moeten worden dan deelt de aanbestedende dienst aan de inschrijver mede waarom zij dit van mening is en verzoekt zij de inschrijver een schriftelijke toelichting te geven op de ontleding van haar inschrijfsom, zo is bepaald in lid 02 van artikel 01.01.04. In het onderhavige geval heeft de Provincie om voormelde schriftelijke toelichting verzocht.
4.3.
Het in het geding zijnde werk bestaat, zo blijkt uit de aanbestedingsleidraad en het bestek in het algemeen en bestekspostnummer 223 in het bijzonder, onder meer uit het transporteren van de grond uit het vaarwater van de plaats van ontgraving naar de plaats van verwerking volgens de mogelijkheden van bestekspost 22. De in bestekspost 22 vermelde uitgangspunten zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ondubbelzinnig en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Op grond van de aldaar vermelde uitgangspunten dient het vrijgekomen materiaal uit de vakken 5 en 7 t/m 11 te worden afgevoerd naar een op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunde inrichting en/of naar een zandwinput die is aangewezen is in de Nota waterbodembeheer van 9 januari 2010 van het Wetterskip Fryslân.
4.4.
Nu het op voormelde wijze afvoeren van de grond onderdeel uitmaakt van het werk, diende Ippel Dredging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in 01.01.03 sub 02 van de Standaard RAW Bepalingen 2010 alle kosten op te geven voor het vervoeren van de grond naar één van vorenbedoelde locaties en kon zij niet, zoals zij heeft gedaan, volstaan met het opnemen van de kosten voor het in depot opslaan van het vrijkomende materiaal, om dit vervolgens voor eigen rekening en risico af te voeren. Ook de kosten voor het transporteren van het vrijkomende materiaal van het depot naar een vergunde inrichting en/of een zandwinput en de aldaar verschuldigde stortkosten zijn immers onderdeel van de kosten die Ippel Dredging had moeten maken voor het uitvoeren van het werk, zodat zij deze kosten op haar inschrijvingsstaat had dienen ter vermelden. Dat Ippel Dredging voor het transport en het storten van de grond geen kosten zou hoeven te maken, zoals zij nog heeft betoogd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk (gemaakt). Het feit dat Ippel Dredging de eigendom van het vrijkomende materiaal verkrijgt, brengt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet met zich dat Ippel Dredging niet gehouden zou zijn om voormelde kosten bij haar inschrijving te vermelden. De Provincie heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht geoordeeld dat Ippel Dredging niet alle kosten in de prijs per eenheid heeft opgenomen zoals verlangd in artikel 01.01.03 lid 02 van de Standaard RAW Bepalingen 2010.
4.5.
Anders dan Ippel Dredging meent, valt het transporteren van de grond vanaf de plaats van ontgraving naar een vergunde inrichting of zandwinput binnen het geldende bestek. Door niet in haar inschrijving mee te nemen dat het uitgebaggerde materiaal conform bestekspost 223 zal worden vervoerd naar een inrichting als bedoeld in bestekspost 22, maar daarentegen - zo blijkt uit de gegeven toelichting - het vrijgekomen materiaal tijdelijk in depot op te zullen slaan, om het vervolgens voor eigen rekening en risico af te voeren, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door Ippel Dredging in strijd met het bestek ingeschreven.
4.6.
De voorzieningenrechter komt dan ook tot het oordeel dat de inschrijving van Ippel Dredging door de Provincie terecht als ongeldig is aangemerkt.
4.7.
Voor zover Ippel Dredging nog heeft aangevoerd dat zij door de ongeldigverklaring extra wordt gestraft ten gevolge van het door de Provincie gehanteerde sanctiebeleid, waardoor Ippel Dredging onderaan de zogenaamde 'short list' wordt geplaatst, waardoor zij 1,5 tot 2 jaar zal moeten wachten alvorens weer te mogen inschrijven en meedingen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit beleid van de Provincie in de onderhavige procedure niet ter discussie staat, zodat dit geen nadere bespreking behoeft.
4.8.
Uit het bovenstaande volgt dat de vordering van Ippel Dredging dient te worden afwezen, waarbij Ippel Dredging zal worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Provincie vastgesteld op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.424,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Ippel Dredging af;
5.2.
veroordeelt Ippel Dredging in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Provincie vastgesteld op € 1.424,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Werkema en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2015. [1]

Voetnoten

1.c: 110