ECLI:NL:RBNNE:2015:4023

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
C/17/142515 / KG ZA 15-168
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van erfdienstbaarheid en recht van gang in kort geding

In deze zaak, die op 19 augustus 2015 door de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen, [A] c.s. en [C] c.s., over de uitoefening van een erfdienstbaarheid van gang. [C] c.s. zijn eigenaren van percelen in [woonplaats] en [A] c.s. zijn de eigenaren van een naastgelegen perceel. Sinds oktober 2011 zijn [A] c.s. eigenaar van hun perceel, dat een inpandige bijkeuken heeft die via een pad in de achtertuin van [C] c.s. bereikbaar is. De erfdienstbaarheid, die ten gunste van [A] c.s. is gevestigd, geeft hen het recht om over het pad te gaan, maar er is onenigheid ontstaan over de interpretatie van deze erfdienstbaarheid. [A] c.s. vorderen dat [C] c.s. hen vrije doorgang verlenen, ook voor derden, en dat er dwangsommen worden opgelegd bij overtreding van deze verplichting. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering van [A] c.s. en dat de erfdienstbaarheid zoals omschreven in de akte van vestiging hen het recht geeft om te voet en met kleine voertuigen over het pad te gaan. De rechter verbiedt [C] c.s. om [A] c.s. te belemmeren in het uitoefenen van deze erfdienstbaarheid en legt dwangsommen op voor overtredingen. Tevens worden de proceskosten aan [C] c.s. opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/142515 / KG ZA 15-168
Vonnis in kort geding van 19 augustus 2015
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna te noemen [A] respectievelijk [B] en tezamen te noemen [A] c.s.,
advocaat mr. A.A. Scholtmeijer, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen

1.[C] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna te noemen [C] respectievelijk [D] en tezamen te noemen [C] c.s.,
advocaat mr. J.A.M. Bijlholt, kantoorhoudende te Joure.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota aan de zijde [C] c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[C] c.s. zijn eigenaar van de percelen, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens] en zijn aldaar woonachtig. Sinds oktober 2011 zijn [A] c.s. eigenaar van het naastgelegen perceel, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en wonen zij daar.
2.2.
De woning van [A] c.s. heeft een inpandige bijkeuken/(fietsen) berging, gelegen aan de achterzijde van de woning. Over de zuidelijke rand van de achtertuin van [C] c.s. loopt een pad dat naar de achtertuin en deze inpandige bijkeuken/berging van [A] c.s. leidt.
2.3.
Op één of beide percelen van [C] c.s. rust een erfdienstbaarheid ten gunste van het perceel van [A] c.s.. Deze erfdienstbaarheid is in de akte van levering van het perceel van [A] c.s. - voor zover van belang - als volgt omschreven:
"1. Met de erfdienstbaarheid van gang en leiding over op zuidkant der gekochte
percelen aan te leggen pad of paden wordt het onder a) omschreven perceel belast
ten behoeve van de onder b) en c) omschreven percelen en wordt het onder b)
omschreven perceel belast ten behoeve van het sub c) vermelde perceel enzovoort.
Onder de uitoefening van voormelde erfdienstbaarheid is ook begrepen het komen
en gaan met een rijwiel, kinderwagen of ander klein voertuig."
2.4.
De erfdienstbaarheid is gevestigd ten tijde van de uitgifte van de kavels voor woningbouw. De eigenaren van de andere percelen ten gunste waarvan deze erfdienstbaarheid destijds is gevestigd, beschikken al sinds geruime tijd over een andere mogelijkheid om de achterkant van hun woning te bereiken dan door gebruikmaking van de destijds gevestigde erfdienstbaarheid over het pad/de paden.
2.5.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over het gebruik van de in r.o. 2.3 bedoelde erfdienstbaarheid. Dit heeft geleid tot verschillende incidenten. In augustus 2013 heeft het Openbaar Ministerie een strafbeschikking uitgevaardigd jegens [C] waarin aan hem een boete is opgelegd van € 450,- wegens mishandeling van [A] . In juni 2015 heeft ook [B] aangifte gedaan tegen [C] wegens eenvoudige mishandeling, die zou zijn gepleegd op 4 juni 2015. De politie heeft naar aanleiding van deze aangifte onder meer [C] c.s. gehoord.
2.6.
De wijkagent en de burgemeester van de gemeente Heerenveen hebben tussen partijen bemiddeld ter zake van hun geschil over het gebruik van deze erfdienstbaarheid. Dit heeft niet tot een minnelijke oplossing geleid.

3.Het geschil

3.1.
[A] c.s. vorderen dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:
I. zowel [C] als [D] zal gebieden
  • aan [A] , [B] alsmede hun kind(eren),
  • aan door [A] c.s. ingeschakelde derden ten behoeve van werkzaamheden aan de woning en/of het perceel van [A] c.s. alsmede
 aan derden die [A] c.s., één van hen of hun kind(eren) bezoeken onder begeleiding van [A] c.s., één van hen of (één van) hun kind(eren),
vrije en onbelemmerde doorgang te verschaffen over het perceel van [C] c.s. aan de [adres] [woonplaats] , kadastraal bekend [kadastrale gegevens] ,
[kadastrale gegevens] zoals aangegeven op de als productie 5 overgelegde kaart, ook indien [A] , [B] , hun kind(eren) of genoemde derden niet komen of gaan met een rijwiel, kinderwagen of klein voertuig;
II. zal bepalen dat [C] voor iedere keer dat hij in strijd handelt met de ten deze uit te spreken veroordeling aan [A] c.s. een dwangsom verbeurt van € 5.000,-, met een maximum van € 1.000.000,-;
III. zal bepalen dat [D] voor iedere keer dat zij in strijd handelt met de ten deze uit te spreken veroordeling aan [A] c.s. een dwangsom verbeurt van € 5.000,-, met een maximum van € 1.000.000,-;
IV. [A] c.s. zal machtigen om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van het in deze te wijzen vonnis te bewerkstelligen indien [C] c.s. in gebreke blijven te voldoen aan hetgeen onder I uit te spreken;
V. [C] c.s. zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[A] c.s. hebben - zakelijk weergegeven - het volgende aan hun vordering ten grondslag gelegd. De erfdienstbaarheid als omschreven in r.o. 2.3 die ten gunste van het perceel van [A] c.s. is gevestigd, betreft naar de mening van [A] c.s. een recht van overpad over de percelen van [C] c.s., van welk recht [A] c.s., hun kinderen en derden die hen bezoeken ook gebruik mogen maken zonder een rijwiel, kinderwagen of klein voertuig. In strijd met dit recht van erfdienstbaarheid is [A] c.s. herhaaldelijk door [C] c.s. de toegang tot het pad over het erf [C] c.s. ontzegd. Ook is de toegang tot dit pad ontzegd aan onder andere de invalide moeder van [A] , die via dit pad met haar rolstoel naar de achterzijde van de woning van [A] c.s. wilde gaan.
3.3.
[C] c.s. voeren verweer met conclusie tot ontzegging van de vorderingen aan [A] c.s. met veroordeling van [A] c.s. in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op het feit dat het geschil tussen partijen over de uitoefening van de erfdienstbaarheid al tot meerdere fysieke en verbale incidenten heeft geleid, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [A] c.s. een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening teneinde voorlopig duidelijkheid te krijgen voor partijen over de inhoud en de juiste wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op het erf van [C] c.s. een erfdienstbaarheid van gang en leiding rust ten gunste van het perceel van [A] c.s. en dat die erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend over het pad, als omschreven in r.o. 2.2. Nu partijen het hierover eens zijn, kan in het midden blijven ten laste van welk perceel
van [C] c.s. de erfdienstbaarheid is gevestigd, het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens] , [kadastrale gegevens] of het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens] , [kadastrale gegevens] .
4.3.
Partijen verschillen van mening over de inhoud en wijze van uitoefening van voormelde erfdienstbaarheid. [C] c.s. hebben in dit verband het volgende ten verwere aangevoerd. De inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden ingevolge artikel 5:73 BW bepaald door de akte van vestiging. In de beschrijving van de erfdienstbaarheid in die akte wordt niet gesproken over een recht van overpad maar over de 'erfdienstbaarheid van gang en leiding'. Indien een erfdienstbaarheid van overpad zou zijn gevestigd, zou deze term letterlijk in de akte zijn opgenomen. Bij de uitleg van de beschrijving van de erfdienstbaarheid in die akte dient bovendien rekening gehouden te worden met de situatie dat ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid de (nog te bouwen) woningen allemaal zouden gaan beschikken respectievelijk reeds beschikten over een inpandige (fietsen)berging aan de achterzijde van de woning. Met de erfdienstbaarheid is enkel beoogd om het voor de eigenaren van het heersende erf mogelijk te maken met een fiets, een kinderwagen of een ander klein voertuig deze berging te bereiken.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt. Zoals [C] c.s. terecht hebben aangevoerd worden op grond van artikel 5:73, lid 1 BW de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging. Voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken worden ze volgens datzelfde artikellid bepaald door de plaatselijke gewoonte. Voor het geval een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze is uitgeoefend, bepaalt artikel 5:73, lid 1 BW tot slot, dat in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend is.
4.5.
Bij de uitleg van de akte van vestiging van een erfdienstbaarheid komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. In dit verband komt betekenis toe aan alle omstandigheden van het geval - met uitzondering van de niet-kenbare bedoeling van degenen die de bepaling van de akte hebben geredigeerd - waarbij de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden tevens van belang is (HR 13 juni 2003/NJ 2004, 251).
4.6.
Uit de akte van levering van het perceel van [A] c.s. blijkt dat de erfdienstbaarheid in de akte van vestiging is omschreven als een 'erfdienstbaarheid van gang en leiding over op zuidkant der gekochte percelen aan te leggen pad of paden'. De voorzieningenrechter overweegt dat de in de akte gebruikte term 'erfdienstbaarheid van gang' geen wettelijke of gebruikelijke juridische term is.
4.7.
In gangbaar Nederlands heeft het woord 'gang' volgens de Van Dale
- voor zover van belang - de volgende betekenissen (Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal, veertiende herziene editie (2005)):
1. het gaan van mensen of dieren die zich te voet voortbewegen, als een voortdurende handeling;
2. van weerszijden geheel of gedeeltelijk besloten en veelal overdekte weg, waarlangs men
van de ene plaats naar de andere kan komen;
3. doorloop tussen huizen of muren, nauwe steeg.
4.8.
Waar de erfdienstbaarheid is omschreven als een erfdienstbaarheid van gang over een nog aan te leggen pad is de voorzieningenrechter van oordeel dat het woord 'gang' in de akte van vestiging de eerstvermelde betekenis heeft en dat met de term 'erfdienstbaarheid van gang' derhalve bedoeld is de erfdienstbaarheid om te voet te komen en te gaan over het pad dat aan de zuidkant van het perceel van [C] c.s. is aangelegd. De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in het feit dat blijkens de akte van levering in de akte van vestiging voorts is bepaald dat onder de uitoefening van de erfdienstbaarheid
ookis begrepen het komen en gaan met een rijwiel, kinderwagen of ander klein voortuig. Het woord 'ook' duidt er immers op dat "
het komen en gaan met een rijwiel, kinderwagen of ander klein voertuig" een aanvulling vormt op wat reeds onder de erfdienstbaarheid van gang begrepen is. De voorzieningenrechter laat tot slot meewegen dat de door [C] c.s. voorgestane uitleg dat met de erfdienstbaarheid enkel is beoogd om het voor de eigenaren van het heersende erf mogelijk te maken de inpandige bijkeuken/(fietsen) berging te bereiken niet strookt met het feit dat in de akte van vestiging is bepaald dat onder de uitoefening van de erfdienstbaarheid ook is begrepen het komen en gaan met een kinderwagen. Niet valt in te zien waarom een kinderwagen in een inpandige (fietsen)berging zou worden geplaatst. Een kinderwagen pleegt immers vanuit een woning gebruikt te worden. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de erfdienstbaarheid van gang, zoals omschreven in de akte van vestiging, inhoudt een recht om te voet over het in r.o. 2.2 bedoelde pad te komen en te gaan naar het heersende erf en voorts een recht om met een rijwiel, kinderwagen of ander klein voertuig over dit pad te komen en te gaan naar het heersende erf. Het verweer van [C] c.s. faalt daarom in zoverre.
4.9.
[C] c.s. hebben voorts ten verwere aangevoerd dat derden die bij [A] c.s. op bezoek komen geen gebruik mogen maken van de erfdienstbaarheid. De voorzieningenrechter volgt [C] c.s. hierin evenmin. Een erfdienstbaarheid doet naar zijn aard immers dienst ten behoeve van het heersende erf en een redelijke uitleg van de akte van vestiging sluit de bevoegdheid in dat derden die de bewoners van het heersende erf bezoeken gebruik mogen maken van het pad waar de erfdienstbaarheid op ziet. In de akte van vestiging is bovendien niet uitdrukkelijk bepaald dat de erfdienstbaarheid enkel en alleen voor de eigenaren van het heersende erf zou gelden en niet tevens voor hun bezoek. De voorzieningenrechter is echter wel van oordeel dat, waar bezoekers een woning normaliter via de voordeur betreden en de uitoefening van de erfdienstbaarheid ingevolge artikel 5:74 BW op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze dient te geschieden, de erfdienstbaarheid van gang niet zodanig mag worden uitgeoefend dat derden de achteringang van de woning als hoofdingang gebruiken. Dit geldt niet voor [A] c.s. en hun kind(eren), nu het niet ongebruikelijk is dat bewoners en hun kinderen de achteringang van hun woning als hoofdingang gebruiken en ook in de akte van vesting geen aanknopingspunten zijn te vinden dat het gebruik van de erfdienstbaarheid voor de eigenaren van het heersende erf en hun kinderen in die zin is beperkt. Ook de bepaling dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze dient te geschieden, staat aan deze wijze van uitoefening niet in de weg, nu deze bepaling niet zo ver strekt dat het de bewoners van het heersende erf belet om van de erfdienstbaarheid gebruik te maken om op een gebruikelijke wijze toegang te krijgen tot hun woning.
4.10.
Zoals hiervoor is overwogen mag de erfdienstbaarheid niet op zodanig wijze worden uitgeoefend dat derden de achteringang van de woning als hoofdingang gebruiken. Van een dergelijke onrechtmatige uitoefening van de erfdienstbaarheid is
geensprake in het geval dat bijvoorbeeld:
- de invalide moeder van [A] het pad gebruikt om met haar rolstoel op het achtererf van [A] c.s. te komen;
- de moeder van [B] die bij [A] c.s. komt inwonen het pad gebruikt om op het achtererf van [A] c.s. te komen;
- bouwlieden die achter de woning aan de slag moeten het pad gebruiken om op het achtererf van [A] c.s. te komen;
- kind(eren) van [A] c.s. met hun vriendjes het pad gebruiken om bij de achteringang van de woning te komen;
- derden met een fiets, kinderwagen of klein voertuig het pad gebruiken om bij het achtererf van [A] c.s. te komen, indien het gelet op de specifieke omstandigheden van het geval voor hen bezwaarlijk is de vooringang van de woning te gebruiken.
4.11.
Ten aanzien van het verweer van [C] c.s. dat de vordering onder I dient te worden afgewezen voor zover deze betrekking heeft op derden, nu die geen partij zijn in deze procedure, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Met [C] c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat door [A] c.s. geen vordering kan worden ingesteld die tot een veroordeling leidt die door derden jegens [C] c.s. kan worden geëxecuteerd, nu deze derden geen partij zijn in de procedure. In zoverre dient deze vordering te worden afgewezen. De vordering kan echter wel worden toegewezen voor zover deze ertoe strekt te voorkomen dat [A] c.s. in de uitoefening van de erfdienstbaarheid, waaronder begrepen het ontvangen van bezoek en werklui via de achteringang van de woning voor zover dat past binnen de grenzen van de inhoud en strekking van de erfdienstbaarheid, worden belemmerd door [C] c.s..
4.12.
De voorzieningenrechter zal daarom de vordering in iets gewijzigde vorm, als zijnde het mindere van hetgeen gevorderd is, toewijzen en [C] c.s. verbieden om [A] c.s. te belemmeren in het uitoefenen van de erfdienstbaarheid van gang over het pad als bedoeld in r.o. 2.2 op de wijze en binnen de grenzen als weergegeven in r.o. 4.8 t/m 4.10, onder welke uitoefening derhalve mede dient te worden begrepen het ontvangen van derden via de achteringang van de woning en het komen en gaan van de kinderen en vriendjes van de kinderen via de achteringang op de wijze en binnen de grenzen als weergegeven in r.o. 4.9 en 4.10.
4.13.
Gelet op de incidenten die recent hebben plaatsgevonden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding ook de vordering om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden toe te wijzen met dien verstande dat de dwangsom zal worden gematigd tot € 250,- per overtreding en zal worden gemaximeerd op € 5.000,- per persoon. Dit vormt een voldoende prikkel tot nakoming van het vonnis voor [C] c.s.. De voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen aanleiding om daarnaast ook de gevorderde machtiging om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen toe te wijzen. Dat zou op dit moment ook dubbelop zijn.
4.14.
De voorzieningenrechter overweegt voorts nog het volgende. [C] c.s. hebben aangegeven de uitoefening van de erfdienstbaarheid als een inbreuk op hun privacy te ervaren, nu de gebruikers van hun pad hen in de tuin kunnen zien zitten en ook bij hen naar binnen kunnen kijken. De voorzieningenrechter overweegt dat dit een gevolg is van het feit dat het pad niet gescheiden is van de tuin van [C] c.s. maar een onderdeel vormt van die tuin. Zoals ter zitting aangegeven, kunnen [C] c.s. het probleem van het gebrek aan privacy oplossen door tussen hun tuin en het pad een schutting, haag of andere afscheiding te plaatsen, welke afscheiding uiteraard niet de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid mag belemmeren.
4.15.
[C] c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 98,13
- griffierecht € 78,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 992,13
4.16.
Aangezien aan [A] c.s. een toevoeging is verleend, dienen [C] c.s. 75% van de explootkosten (derhalve een bedrag van € 73,60) aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland te voldoen en 25% van de explootkosten (€ 24,53) aan
[A] c.s.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [C] c.s. om [A] c.s. te belemmeren in het uitoefenen van de erfdienstbaarheid van gang over het pad, als bedoeld in r.o. 2.2, op de wijze en binnen de grenzen als weergegeven in r.o. 4.8 t/m 4.10, onder welke uitoefening mede dient te worden begrepen het ontvangen van derden via de achteringang van de woning en het komen en gaan van de kinderen en vriendjes van de kinderen via de achteringang van de woning op de wijze en binnen de grenzen als weergegeven in r.o. 4.9 en 4.10;
5.2.
veroordeelt [C] om aan [A] c.s. een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat hij het in r.o. 5.1 opgelegde verbod overtreedt, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
5.3.
veroordeelt [D] om aan [A] c.s. een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat zij het in r.o. 5.1 opgelegde verbod overtreedt, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
5.4.
veroordeelt [C] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden vastgesteld op € 992,13, waarvan een bedrag van € 73,60 te voldoen aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, nadat [C] c.s. een nota daarvoor hebben gekregen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.
fn: 445