ECLI:NL:RBNNE:2015:3980

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
c18/156425/PR RK 15-247
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedures na intrekking van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juni 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr.drs. J.M.C. Niederer. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J.L. Boxum, de rechter die betrokken was bij verschillende bestuursrechtelijke procedures. De verzoeker had op 21 april 2015 zijn beroepen schriftelijk ingetrokken, maar mr. Boxum besloot de behandeling van de zaken voort te zetten, wat leidde tot de vrees voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer, bestaande uit mr. E.M. Visser, mr. A.W. Wassink en mr. D.W.J. Vinkes, heeft het verzoek op 3 juni 2015 behandeld. Mr. Boxum heeft zijn standpunt schriftelijk toegelicht en aangegeven dat er principiële vragen waren die hij nog moest overwegen, ondanks de intrekking van de beroepen. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter zijn eigen bevoegdheid wenst te onderzoeken, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de hoofdzaken werden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/156425 / PR RK 15-247
Beslissing van 12 juni 2015
op het verzoek van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr.drs. J.M.C. Niederer.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 2 mei 2015 heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van
mr. J.L. Boxum als rechter die de bestuursrechtelijke procedures met registratienummers LEE 14 / 2183, LEE 14 /2837, LEE 14 / 3066 en LEE 14 / 2926 behandelt.
Mr. Boxum heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. E.M. Visser,
mr. A.W. Wassink en mr. D.W.J. Vinkes.
Op 3 juni 2015 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
1.3.
Mr. Boxum heeft zijn standpunt schriftelijk toegelicht en is niet ter zitting verschenen.
Daarop heeft de gemachtigde van verzoeker bij brief van 29 mei 2015 gereageerd en heeft daarbij aangegeven niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
Het College van burgemeester en wethouders van de gemeentes Grootegast, Menameradiel, Littenseradiel en Oldambt, de bestuursorganen inzake de vorengenoemde bestuursrechtelijke procedures, zijn in de gelegenheid gesteld ter zitting aanwezig te zijn. De bestuursorganen hebben daarvan geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende ten grondslag gelegd:
‘Ingevolge artikel 6:21, eerste lid, van de Awb, kan een bezwaar of beroep schriftelijk worden ingetrokken.
In voornoemde zaken heeft eiser zijn beroepen bij faxbericht van 21 april 2015 schriftelijk ingetrokken.
Blijkens de verkorte processen-verbaal in deze zaken, heeft de rechtbank de intrekking in ieder geval vóór aanvang van de mondelinge behandeling van de zaken ontvangen. Gelet op de wetsbepalingen moet het ervoor worden gehouden dat er na intrekking van een beroep, sprake is van een niet meer bestaand beroep dat door de rechtbank niet meer mag worden behandeld en waarop door de rechtbank niet meer mag worden beslist.
In weerwil van deze bepalingen zet mr. J.L. Boxum blijkbaar de behandeling van de beroepen voort door de behandeling te schorsen en de respectievelijke verweerders in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken na de schorsingsbeslissing in deze zaak te reageren.
Door aldus te handelen heeft mr. J.L. Boxum naar oordeel van eiser de schijn van vooringenomenheid op zich geladen.’

3.Het standpunt van mr. Boxum

In de schriftelijke toelichting heeft mr. Boxum onder meer het volgende aangegeven:
‘Het is juist dat er met de intrekking van de beroepen in beginsel geen beroepen meer zijn
waarop uitspraak dient te worden gedaan. In deze zaken zijn echter enkele (uitzonderlijke)
principiële vragen aan de orde waarop ik mij nog nader moet beraden en die maken dat ik de
behandeling na de intrekking niet heb beëindigd. Hier speelt het volgende.
(…)
Bij brief van 17 maart 2015 zijn partijen in deze vier zaken uitgenodigd voor de behandeling
ter zitting op 21 april 2015. De eerste zaak (14/2637) stond gepland om 15.00 uur. Op die dag, 21 april 2015, ontving de rechtbank om 12:31 uur een fax van de gemachtigde van eiser, waarin hij meedeelde dat de vier beroepen worden ingetrokken. Ik kreeg deze fax om
ongeveer 14.30 uur onder ogen.
Eiser is niet ter zitting verschenen. Het college van Grootegast had reeds eerder bericht
gestuurd niet te zullen verschijnen. De gemachtigden van de colleges van Menameradiel,
Littenseradiel en Oldambt zijn wel verschenen. Zij waren gelijktijdig aanwezig en ik heb ter
zitting gelijktijdig met hen gesproken. Zij zijn pas door mijn mededeling daarover ter zitting
op de hoogte geraakt van de intrekking van de beroepen. Ter zitting heb ik ter sprake gebracht dat in het verweer van het college van Menameradiel is betoogd dat sprake is van misbruik van recht, waarbij is verzocht om eiser te veroordelen in de proceskosten van verweerder. Ik heb aangegeven dat allereerst de vraag voorligt of verweerders nog willen of daarover door de rechtbank wordt geoordeeld en beslist en vervolgens of de rechtbank daartoe nog wel bevoegd is nu de beroepen zijn ingetrokken. Verder heb ik de vraag opgeworpen of bij die beoordeling ook (het moment van) de intrekking van het beroep kan worden betrokken.
Voorts ligt bij de zaken waarin verweerder niet heeft verzocht om veroordeling van eiser in de proceskosten de vraag voor of daarover ambtshalve mag worden geoordeeld.
Mij is geen jurisprudentie bekend waarin die vragen zijn beantwoord en ik beraad mij nog op de beantwoording.
Naar mijn mening blijkt uit mijn handelwijze niet van vooringenomenheid. Er zijn
inhoudelijke principiële vragen door verweerder opgeworpen, er is een verzoek ingediend om eiser te veroordelen in de proceskosten en voorts speelt de vraag in hoeverre ik thans
ambtshalve mag/moet oordelen over en na de indiening en intrekking van de beroepen. Ik
moet mij beraden over de beantwoording van die vragen en heb verweerders in de
gelegenheid gesteld zich nader uit te laten naar aanleiding van de intrekking van de beroepen door eiser.
Indien het wrakingsverzoek wordt afgewezen, zal ik eiser in de gelegenheid stellen te reageren op nadere standpunten van verweerders.’
4. Beoordeling
4.1.
Ingevolge artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
Niet in geschil is dat met de intrekking van de beroepen er in beginsel geen beroepen meer zijn en er geen behandelend rechter (meer) is (die uitspraak moet doen).
Desalniettemin heeft de rechter blijkens zijn verweerschrift enige formele vragen opgeworpen in deze specifieke zaak, waaronder de vraag of de rechter in deze zaken ondanks de intrekking van de beroepen bevoegd is tot behandeling van het verzoek van één van de verweerders om eiser in de proceskosten te veroordelen wegens gesteld misbruik van recht. Met het oog daarop heeft de rechter partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval de enkele omstandigheid dat de rechter in de gegeven omstandigheden zijn eigen bevoegdheid wenst te onderzoeken, niet zo onbegrijpelijk dat daardoor de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Daarbij wordt betrokken dat de rechter beide partijen nog in de gelegenheid heeft gesteld zich over de bevoegdheidsvraag uit te laten.
Ook als deze beslissing als juridisch onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond te veronderstellen dat deze rechter vooringenomen zou zijn.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Boxum jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.6.
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de hoofdzaken (met registratienummers LEE 14 / 2183, LEE 14 /2837,
LEE 14 / 3066 en LEE 14 / 2926) worden voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevonden;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Boxum en het College van burgemeester en wethouders van de gemeentes Grootegast, Menameradiel, Littenseradiel en Oldambt.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.M. Visser, mr. A.W. Wassink en mr. D.W.J. Vinkes en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2015.
js