ECLI:NL:RBNNE:2015:3979

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
C17/142588/KG RK 15-294
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens vermeende vooringenomenheid van de rechter tijdens comparitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 juli 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [A] tegen mr. J.E. Biesma, rechter in de afdeling privaatrecht. Het wrakingsverzoek volgde op een comparitie van partijen in een civiele procedure tussen [B] en [A], waarbij [B] een vordering had ingesteld tegen [A] voor betaling van € 1.780,24. Tijdens de comparitie, die op 22 juni 2015 plaatsvond, was [A] niet zelf aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn advocaten. Na de comparitie heeft [A] mr. Biesma gewraakt, stellende dat deze blijk had gegeven van vooringenomenheid door stellingen van [A] te negeren en actief met [B] te zoeken naar feiten die de vordering van [B] konden onderbouwen.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat [A] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat mr. Biesma tijdens de comparitie een voorlopig oordeel had gegeven, wat gebruikelijk is in civiele procedures om partijen inzicht te geven in hun kansen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van [A] niet objectief gerechtvaardigd was en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Biesma. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. A. van der Meer als voorzitter en mr. A.H.M. Dölle en mr. W.S. Sikkema als leden, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De hoofdzaak tussen [B] en [A] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/142588 / KG RK 15/294
Beslissing van 14 juli 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[A],
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: [A] ,
bijgestaan door M.A. Flierman,
tot wraking van
mr. J.E. Biesma(hierna te noemen mr. Biesma), rechter in de afdeling privaatrecht van deze rechtbank.

1.Het procesverloop

1.1
Bij de afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden, is een civiele zaak aanhangig, onder nummer 3749025 CV EXPL 15-236. Het betreft een zaak tussen [B] (hierna verder te noemen: [B] ) als eisende partij en [A] , handelend onder de naam [C] , als gedaagde partij. In deze procedure vordert [B] (onder meer) dat [A] wordt veroordeeld tot betaling van € 1.780,24 ter zake door [B] in opdracht van [A] verrichte werkzaamheden. In het kader van deze procedure heeft [A] een tegenvordering (eis in reconventie) ingesteld die er toe strekt dat [B] wordt veroordeeld tot betaling aan [A] van een bedrag van € 6.401,62. In de procedure wordt [A] bijgestaan door mr. L. Schaap.
1.2
Op 22 juni 2015 heeft in de zaak een comparitie van partijen plaatsgevonden, ten overstaan van mr. Biesma. Van deze comparitie is een proces-verbaal opgemaakt. Blijkens dit proces-verbaal is [A] niet verschenen ter comparitie, maar heeft hij zich laten vertegenwoordigen door mr. Schaap voornoemd en M.A. Flierman voornoemd.
1.3
Na sluiting van de comparitie heeft mr. Biesma de zaak voor vonnis verwezen naar de rolzitting van 21 juli 2015.
1.4
[A] heeft bij brief van 26 juni 2015 mr. Biesma gewraakt. In reactie hierop heeft mr. Biesma de wrakingskamer laten weten dat hij niet berust in de wraking. Bij brieven van 30 juni 2015 zijn [A] en [B] hiervan op de hoogte gesteld.
1.5
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting op 6 juli 2015. Daarbij zijn [A] , bijgestaan door M.A. Flierman, en mr. Biesma verschenen.
Met kennisgeving is [B] niet verschenen. [A] heeft zijn wrakingsverzoek nader toegelicht aan de hand van een pleitnota.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
[A] stelt zich op het standpunt dat mr. Biesma tijdens de comparitie blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Daartoe voert [A] aan dat mr. Biesma tijdens de comparitie elke namens [A] ingenomen stelling, die tot afwijzing van de vordering van [B] zou kunnen leiden, heeft genegeerd. Daarbij heeft mr. Biesma zelfs een belangrijk bewijsaanbod van [A] genegeerd. Daarnaast heeft mr. Biesma zich tijdens de comparitie niet lijdelijk opgesteld. Hij heeft namelijk met [B] actief gezocht naar feiten en omstandigheden die de vordering van [B] zouden kunnen onderbouwen en die de tegenvordering en het verweer tegen de vordering van [B] zouden kunnen doen falen. [A] neemt het mr. Biesma verder kwalijk dat hij al tijdens de comparitie een oordeel heeft gegeven over de door hem ingestelde tegenvordering. Volgens [A] heeft
M.A. Flierman overigens al tijdens de comparitie een wrakingsverzoek gedaan.
2.2
Mr. Biesma heeft gemotiveerd verweer gevoerd en op meerdere gronden geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Bij de beoordeling stelt de wrakingskamer voorop dat door [A] niet aannemelijk is gemaakt dat M.A. Flierman, namens hem, al tijdens de comparitie een wrakingsverzoek heeft ingediend. Uit het proces-verbaal blijkt dit niet. Ook anderszins is dit niet gebleken. Als aangenomen zou moeten worden dat tijdens de comparitie een wrakingsverzoek is gedaan, had het voor de hand gelegen dat mr. Schaap en/of
M.A. Flierman tijdens de comparitie of direct daarna zich er over had beklaagd dat
mr. Biesma het wrakingsverzoek naast zich neer heeft gelegd en is doorgegaan met de comparitie. Het wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Nederland schrijft immers voor dat indien ter zitting een wrakingsverzoek wordt gedaan de behandelend rechter de inhoudelijke behandeling staakt en uitsluitend nog een proces-verbaal van wraking laat opmaken. Onvoldoende gesteld noch gebleken is dat mr. Schaap en/of M.A. Flierman zich tijdens of kort na de comparitie erover heeft beklaagd dat mr. Biesma tijdens de comparitie een wrakingsverzoek in de wind heeft geslagen. Het moet er derhalve voor gehouden worden dat [A] niet eerder dan op 26 juni 2015 mr. Biesma heeft gewraakt. Ter zitting hebben [A] en M.A. Flierman genoegzaam uiteengezet waarom pas vier dagen na de comparitie het wrakingsverzoek is ingediend. De wrakingskamer zal het verzoek daarom niet afwijzen als zijnde tardief op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 1 Rv, maar het wrakingsverzoek inhoudelijk beoordelen.
3.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de concrete invulling van de norm voor wraking wordt veelal aansluiting gezocht bij de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ter zake van onpartijdigheid. In deze rechtspraak wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve onpartijdigheid. Subjectieve partijdigheid ziet op de vraag of de persoonlijke overtuiging van een rechter bevooroordeeld is, terwijl objectieve onpartijdigheid ziet op feiten en omstandigheden die vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter rechtvaardigen. Uitgangspunt is dat van een rechter wordt vermoed dat hij uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig is, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. De vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter moet wel objectief gerechtvaardigd zijn.
3.3
De wrakingskamer is van oordeel dat van een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld niet is gebleken. Mr. Biesma heeft erkend dat hij tijdens de comparitie een voorlopig oordeel heeft gegeven over de zaak, waarbij hij heeft aangegeven dat en waarom het verweer (tegen de vordering van [B] ) niet kan slagen en ook waarom de tegenvordering van [A] niet toewijsbaar is. Mr. Biesma heeft verder erkend dat hij een namens [A] gedaan bewijsaanbod zal passeren, omdat dit in de visie van mr. Biesma niet relevant is voor de beoordeling van de zaak. Tijdens de comparitie heeft mr. Biesma uitgelegd waarom het bewijsaanbod naar zijn oordeel niet relevant is. De wrakingskamer overweegt dat, los van het algemene uitgangspunt dat de rechter de regie ter zitting bepaalt, de praktijk van compareren in civiele zaken meebrengt dat de zittingsrechter tijdens de comparitie al een voorlopig oordeel kan geven over de zaak met als doel partijen beter hun kansen in te laten schatten en hen in de gelegenheid te stellen een schikking te bereiken, ter beslechting van hun juridische strijd. Met andere woorden, de zittingsrechter dient zich tijdens de comparitie actief op te stellen, anders dan [A] meent dat de rol van een comparitierechter hoort te zijn. In deze context bestaat een grote rechterlijke vrijheid om te reageren op de stellingen van partijen. Daarbij is onontkoombaar dat een partij kan worden geconfronteerd met een voor hem onwelgevallig voorlopig oordeel en/of een onwelgevallige beslissing om een bewijsaanbod te passeren. Tegen deze achtergrond is de omstandigheid dat mr. Biesma een voorlopig oordeel over de zaak heeft gegeven en een namens [A] gedaan bewijsaanbod heeft gepasseerd onvoldoende om aan te nemen dat bij [A] de objectief gerechtvaardigde vrees van partijdigheid is gewekt. Het geven van een voorlopig oordeel in de procedure ziet immers vooral op de inhoud er van en laat bovendien alle ruimte om het definitieve oordeel van de rechter af te wachten en ook om, desgewenst, eventuele rechtsmiddelen te benutten. Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat door [A] niet aannemelijk is gemaakt dat mr. Biesma tijdens de comparitie alleen maar oog heeft gehad voor de belangen en de vordering van [B] , met voorbijgaan aan het verweer en de tegenvordering van [A] . Het proces-verbaal van de comparitie, waarvan [A] de juistheid niet heeft betwist, geeft hier geen blijk van.
3.5
In zijn pleitnota heeft [A] gesteld dat mr. Biesma een zekere antipathie koestert tegen hem, zijn zoon M.A. Flierman en hun gezamenlijke rechtspraktijk. Volgens [A] komt dat door zijn Joodse komaf en is mr. Biesma een racist. [A] heeft hieraan toegevoegd dat hij een advocaat kent die ook van Joodse komaf is en die
mr. Biesma er ook van verdenkt een racist te zijn. De wrakingskamer kan slechts vaststellen dat [A] geen enkele concrete onderbouwing weet te geven voor zijn stelling en dat het hier dus moet gaan om een geheel subjectieve aanname waaruit noch kan worden afgeleid dat er sprake is van een persoonlijke overtuiging van mr. Biesma die uitgelegd kan worden als subjectieve partijdigheid, noch dat er objectief gezien sprake is van partijdigheid aan de zijde van mr. Biesma.
3.6
De wrakingskamer komt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [A] en aan mr. Biesma, alsmede aan de voorzitter van het team handel/kanton van de afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden, aan de voorzitter van de afdeling privaatrecht en aan de president van de rechtbank;
4.3
bepaalt dat de hoofdzaak (de civiele zaak van [B] tegen [A] ) dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van der Meer, voorzitter, en mr. A.H.M. Dölle en mr. W.S. Sikkema als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J.R. Leegsma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.
griffier voorzitter