ECLI:NL:RBNNE:2015:3968

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
18.160479-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling met psychiatrische maatregel

Op 10 augustus 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en het vernielen van meerdere auto's. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 juli 2014 in Assen, met voorbedachten rade, een persoon (slachtoffer 1) met een mes in de rug heeft gestoken, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde dag opzettelijk en wederrechtelijk schade toegebracht aan verschillende auto's die toebehoren aan andere slachtoffers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waardoor het bewezen verklaarde hem niet kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor een termijn van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan enkele slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren of niet in verband stonden met de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/160479-14
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/169868-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
10 augustus 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2015.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. Th. Martens, advocaat te Assen , die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 18/160479-14)
1.
hij
op of omstreeks 26 juli 2014
in de gemeente Assen
ter uit voering aan het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een
persoon (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na
kalm beraad en rustig overleg met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam, heeft gestoken en/of
gesneden, althans getroffen;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
op of omstreeks 26 juli 2014
in de gemeente Assen ,
opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk
mishandelend, een persoon, [slachtoffer 1] , opzettelijk, na kalm beraad en rustig
overleg, althans opzettelijk met een mes, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rug, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
althans getroffen, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] enig lichamelijk letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 26 juli 2014
in de gemeente Assen
opzettelijk en wederrechtelijk een op of aan de [straat 1] staande auto
( [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op of omstreeks 26 juli 2014
in de gemeente Assen
opzettelijk en wederrechtelijk een op of aan het [terrein] staande auto
( [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(in de zaak met parketnummer 18/169868-14)
4.
hij
op of omstreeks 26 juli 2014
in de gemeente Assen
opzettelijk en wederrechtelijk een op of aan de [straat 2] staande auto
(merk Volkswagen, type Golf), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij
op of omstreeks 26 juli 2014
in de gemeente Assen
opzettelijk en wederrechtelijk een op of aan de [straat 3] staande auto
(merk Audi, type A4), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij
op of omstreeks 26 juli 2014
in de gemeente Assen
opzettelijk en wederrechtelijk een op of aan de [straat 3] staande auto
(merk Fiat, type Punto), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De rechtbank heeft ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis de onder de verschillende parketnummers aangebrachte feiten doorlopend genummerd. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen en dat verdachte van het onder 1 primair, 5 en 6 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de voorbedachte raad daarin heeft gelegen dat verdachte welbewust een mes heeft meegenomen, met de bedoeling hiermee een vrouw te laten schrikken. Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 is sprake van beschadiging van de auto's.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met het standpunt van de officier van justitie verenigd. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet op zware mishandeling had, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte wilde slechts iemand prikken en aangeefster heeft het handelen van verdachte ook als een prik ervaren. Ten aanzien van de feiten 5 en 6 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich deze feiten niet kan herinneren en dat er sprake is van invulling van de verklaring van verdachte door de politie.
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat er te weinig bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad te kunnen komen. Verdachte heeft aangeefster weliswaar al fietsend met een broodmes van 30 centimeter in de rug gestoken c.q. geprikt, maar niet is komen vast te staan op welke wijze verdachte het broodmes heeft gehanteerd, hoe snel verdachte heeft gefietst op het moment van steken/prikken en met hoeveel kracht hij in de rug van aangeefster heeft gestoken/geprikt.
Ten aanzien van het onder 5 en 6 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft bij de politie in eerste instantie verklaard dat hij niet in de [straat 3] te [pleegplaats] , waar beide auto's stonden geparkeerd, is geweest. Hierop heeft een verbalisant samen met verdachte de route die verdachte mogelijk gefietst heeft, bekeken en heeft verdachte verklaard dat het dan wel zou kunnen dat hij daar langs is geweest en beide auto's heeft bekrast. Gelet op de wijze waarop verdachte deze laatste verklaring heeft afgelegd, de bewoordingen en de inhoud van die verklaring, is de rechtbank van oordeel dat die verklaring niet als een bekentenis van verdachte kan worden aangemerkt en bij gebrek aan overig bewijs acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Dit brengt met zich mee dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 5 en 6 ten laste gelegde.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
parketnummer 18/160479-14:
- een proces-verbaal aangifte d.d. 26 juli 2014, opgenomen op pagina 20 e.v. van dossier
nummer PL031V-2014058492 d.d. 5 augustus 2014 van Politie Eenheid Noord-Nederland
(hierna: dossier I), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
- een proces-verbaal aangifte d.d. 26 juli 2014, opgenomen op pagina 30 e.v. van dossier I,
inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
- een schriftelijk stuk, te weten "afschrift van aangifte" d.d. 26 juli 2014, opgenomen op
pagina 41A e.v. van dossier I, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] ;
- een proces-verbaal d.d. 27 juli 2014, opgenomen op pagina 42 e.v. van dossier I,
inhoudende de verklaring van verdachte;
parketnummer 18/169868-14:
- een schriftelijk stuk, te weten "afschrift van aangifte" d.d. 27 juli 2014, opgenomen op
pagina 10 e.v. van dossier nummer PL031V-2014062712 d.d. 11 augustus 2014 van Politie
Eenheid Noord-Nederland (hierna: dossier II), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] ;
- een proces-verbaal d.d. 6 augustus 2014, opgenomen op pagina 53 e.v. van dossier II,
inhoudende de verklaring van verdachte.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
(in de zaak met parketnummer 18/160479-14)
1.
hij op 26 juli 2014 in de gemeente Assen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, een persoon, [slachtoffer 1] , opzettelijk, na kalm beraad en rustig
overleg, met een mes in de rug heeft gestoken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 26 juli 2014 in de gemeente Assen opzettelijk en wederrechtelijk een op of aan de [straat 1] staande auto ( [kenteken 1] ), toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft beschadigd;
3.
hij op 26 juli 2014 in de gemeente Assen opzettelijk en wederrechtelijk een op of aan het [terrein] staande auto ( [kenteken 2] ), toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft beschadigd;
(in de zaak met parketnummer 18/169868-14)
4.
hij op 26 juli 2014 in de gemeente Assen opzettelijk en wederrechtelijk een op of aan de [straat 2] staande auto (merk Volkswagen, type Golf), toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft beschadigd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
(in de zaak met parketnummer 18/160479-14)
1. subsidiair:
mishandeling met voorbedachten rade;
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen;
3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen;
(in de zaak met parketnummer 18/169868-14)
4.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 18 december 2014, opgemaakt door S.V. Nannan Panday, psychiater en op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 27 november 2014, opgemaakt door D. Breuker, forensisch psycholoog, welke beide deskundigen verdachte hebben onderzocht.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een psychose NAO. Door beide deskundigen wordt geadviseerd verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Oplegging maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, gevorderd dat verdachte daarom dienaangaande zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden opgelegd.
Dat verdachte op dit moment reeds op grond van de Wet Bopz in bewaring is gesteld, staat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet in de weg, zoals blijkt uit een arrest van de Hoge Raad d.d. 12 oktober 2004: BJ 2005, 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Plaatsing van verdachte in een psychiatrische ziekenhuis acht de raadsman niet opportuun, nu verdachte zich reeds -in het kader van de Wet Bopz- op een gesloten afdeling van de GGZ bevindt. Bovendien zijn de feiten een jaar geleden gepleegd en heeft verdachte in het afgelopen jaar niet gerecidiveerd, waaruit kan worden opgemaakt dat het recidivegevaar niet groot is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, aan wie het bewezen verklaarde wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, voor de termijn van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis moet worden geplaatst omdat verdachte gevaarlijk is voor zichzelf en anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank heeft dit oordeel gegrond op met name de adviezen van voormelde gedragsdeskundigen Nannan Panday en Breuker.
Het advies van S.V. Nannan Panday d.d. 18 december 2014 houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Aangezien de psychose nog doordringend aanwezig is en het handelen, voelen en willen hierdoor wordt beïnvloed, is het klinische oordeel van onderzoeker dat een risico op gevaarlijke situaties voor verdachte zelf of voor anderen nog steeds aanwezig is, zo lang deze psychose onbehandeld is. Er dient op meerdere fronten intensieve behandeling geboden te worden. Verdachte heeft zich eerder in een vrijwillig kader laten opnemen, maar dit was van korte duur. Er is bij verdachte behoorlijke ambivalentie of zelfs enige weerstand ten aanzien van een (medicamenteuze) behandeling. Belangrijk gegeven is dat de psychose nog niet eerder adequaat is behandeld. Deze is nog actief aanwezig. Adequate medicamenteuze instelling richt zich met name op deze actieve (positieve) symptomen. Een behandeling kan zo veel effect sorteren ten gunste van de psychische toestand, wat weer van belang is met het oog op terugdringen of voorkomen van een recidive. Een behandeling zou kunnen geschieden onder
artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr), in een klinische setting met beveiligingsniveau FPA.
Het advies van D. Breuker d.d. 27 november 2014 houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Er is geen zelfinzicht en er zijn actieve psychotische symptomen en impulsiviteit waardoor verdachte zich opnieuw getriggerd kan voelen tot het zetten van een daad, zoals het plegen van de ten laste gelegde feiten. Ter verkleining van de kans op een geweldsrecidive wordt geadviseerd om verdachte een behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen voor de duur van een jaar. Op deze manier kan de behandeling klinisch worden gestart.
Bij de oplegging van de maatregel heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 15 december 2014, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede met de vordering van de officier van justitie.
Met betrekking tot het standpunt van de raadsman dat oplegging van deze maatregel niet opportuun is, overweegt de rechtbank dat uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 12 oktober 2004, BJ 2005/2 volgt dat een strafrechtelijke maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr kan worden gelast, ook wanneer al een civielrechtelijke Bopz-maatregel van kracht is. Op het moment dat de beslissing waarbij de strafrechtelijke maatregel werd opgelegd, onherroepelijk wordt, eindigt van rechtswege de civielrechtelijke maatregel.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Voor de aanvang van de terechtzitting hebben zich benadeelde partijen in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hun geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde alsmede de gronden waarop deze berust.
Met betrekking tot feit 1 heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd. De vordering van [slachtoffer 1] bestaat uit € 365,65 aan vergoeding van materiële schade en € 1.250,00 aan vergoeding van immateriële schade, het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot feit 2 heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd. Haar vordering bestaat uit € 1.310,32 aan vergoeding van materiële schade.
Met betrekking tot feit 3 heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd. De vordering bestaat uit € 276,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot feit 4 heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd. Zijn vordering bestaat uit € 700,00 aan vergoeding van materiële schade.
Met betrekking tot de feiten 5 en 6 hebben zich respectievelijk [slachtoffer 5] en
[slachtoffer 6] als benadeelde partij gevoegd. De vorderingen bestaan uit respectievelijk
€ 1.050,00 en € 1.274,99 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer 1] zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gesteld dat alleen het bedrag aan eigen risico, € 70,00, voor toewijzing vatbaar is. Voor het overige moet [slachtoffer 2] in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard. Het overspuiten van de auto is door de verzekering vergoed, terwijl de posten "7 treden naar beneden" en "16 vrije uren" niet zijn onderbouwd.
De vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn, zo heeft de officier van justitie gesteld, niet onderbouwd en deze benadeelde partijen moeten daarom niet ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard. Ook de benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] moeten niet ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard in verband met de gevorderde vrijspraak ten aanzien van de feiten 5 en 6.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij voor ontslag van alle rechtsvervolging heeft gepleit, primair betoogd dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman zich grotendeels met het standpunt van de officier van justitie verenigd, met dien verstande dat hij ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft betoogd dat de vergoeding van immateriële schade dient te worden gematigd.
Beoordeling
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn primaire verweer dat alle vorderingen dienen te worden afgewezen indien verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. In artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij in diens vordering is dat de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr. In de zaak van verdachte zal hem een maatregel worden opgelegd, zodat een vordering van een benadeelde partij kan worden ontvangen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering tot vergoeding van de materiële schade, die onvoldoende door de raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat aan [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde immateriële schade is toegebracht, die de rechtbank in redelijkheid en billijkheid vaststelt op € 750,00. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen. Ten aanzien van het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in haar vordering verklaren.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat aan haar door het bewezen verklaarde materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 70,00 (de post "eigen risico"). Ter zake het overige gevorderde beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van de overige schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom in het overige gedeelte van haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer 3] gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 4] is de rechtbank van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de vorderingen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] overweegt de rechtbank dat zij de feiten waaruit deze schades zouden zijn ontstaan niet bewezen acht. Genoemde benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in hun vordering en kunnen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr, zoals door de officier van justitie gevorderd, is niet mogelijk bij ontslag van alle rechtsvervolging en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, zoals ook volgt uit eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37, 57, 301 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 5 en 6 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de veroordeelde in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar.
(t.a.v. feit 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.115,65 (zegge: duizend eenhonderd vijftien euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2014.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
(t.a.v. feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 70,00 (zegge: zeventig euro).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
(t.a.v. feit 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 276,00 (zegge: tweehonderd zesenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2014.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
(t.a.v. feit 4)
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
(t.a.v. feit 5)
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
(t.a.v. feit 6)
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en
mr. G. Eelsing, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 augustus 2015.