1.8.In de vennootschapsovereenkomst van 12 december 2011 is onder meer het volgende overeengekomen:
“
De ondergetekenden:
la. [echtgenoot], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1944,
b. [eiseres], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1950,
in algehele gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden, beiden wonende [woonadres], hierna gezamenlijk te noemen vennoot sub 1;
2. [zoon]. geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ongehuwd en geen geregistreerd partner, wonende [woonadres], hierna te noemen vennoot sub 2;
(…)
verklaren, dat zij op 1 januari 2009 mondeling met elkaar zijn aangegaan een maatschap, teneinde voor gezamenlijke rekening het tot en met 31 december 2008 door de vennoot sub 1 alleen en voor eigen rekening uitgeoefende melkveebedrijf voort te zetten.
Zij hebben daarvoor de volgende bepalingen en voorwaarden afgesproken die hiermee schriftelijk worden vastgelegd:
(…)
Artikel 3.
(…)
2. Door de vennoot sub 1 wordt ingebracht het aan ieder van hen krachtens het tussen hen geldende huwelijksvermogensrecht toekomende aandeel in het ondernemingsvermogen van de tot de aanvangsdatum door de vennoot sub 1 voor eigen rekening uitgeoefende maatschap, bestaande uit:
(…)
d. De economische eigendom van:- de grond onder en bij de bedrijfsopstallen (ondergrond, erf), aan en nabij [adres] tezamen groot ca. 0.90.00 ha;
- de cultuurgronden tezamen groot ca. 15.01.26 ha;
zoals nader gespecificeerd in een aan deze akte gehecht taxatierapport, overigens bij partijen voldoende bekend, zodat een nadere omschrijving niet wordt verlangd. Krachtens landinrichting verkregen gronden worden geacht de oorspronkelijk ingebrachte grond te vervangen. De inbreng vindt plaats naar de toestand per 1 januari 2009.
(…)
3. Van voormelde inbreng blijkt uit de aan deze akte gehechte balans per 1 januari 2009.
De inbreng van de roerende zaken geschiedt voor een bedrag gelijk aan de boekwaarde per gemelde datum van inbreng.
De vennoot sub 1 behoudt zich de stille reserves voor welke rusten op de bedrijfsmiddelen waarvan door hem de eigendom in de Vennootschap is ingebracht.
Het betreft maximaal de stille reserves die op het moment van de inbreng aanwezig zijn, dan wel die ontstaan na afboeking daarvan van enig daartoe strekkende reserve uit het vermogen van vennoot sub 1.
De vennoot sub 1 a en sub 1 b zijn ieder gerechtigd tot die voorbehouden stille reserves.
Deze voorbehouden reserves bedragen zoveel als op enig moment de waarde van die bedrijfsmiddelen verschilt van de fiscale boekwaarde van die bedrijfsmiddelen op het moment van inbreng of na afboeking van een hiervoor bedoelde reserve.
4. Aan deze akte is een overzicht gehecht waarin de samenstelling van de bij de aanvang van de vennootschap aanwezige stille reserves wordt aangegeven. Indien uit beslissingen van fiscale autoriteiten, danwel indien in overleg met deze fiscale autoriteiten blijkt dat akkoord gegaan moet worden met andere waarden dan in dit overzicht bedoeld, kunnen de vennoten voor de toepassing van dit artikel deze andere waarden volgen.
5. Bij de inbreng van de economische eigendom van de gebouwen nemen partijen ten aanzien van elk gebouw de opstal en de grond onder en bij de opstal (ondergrond en erf) afzonderlijk in aanmerking. De inbreng van de opstal vindt plaats tegen een waarde gelijk aan de fiscale boekwaarde bij de inbrenger en met voorbehoud van de stille reserves tot maximaal het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer en de fiscale boekwaarde ten tijde van de inbreng. De inbreng van de grond onder en bij elke opstal vindt plaats op gelijke wijze als hierna is bepaald ten aanzien van de cultuurgronden.
(…)
6. De inbreng van de landbouwcultuurgronden, waaronder mede begrepen de grond onder en bij de opstallen, hierna tezamen te noemen: de gronden, geschiedt tegen een waarde (inbrengwaarde) gelijk aan de fiscale boekwaarde van de gronden bij de inbrenger vermeerderd met het gedeelte van de stille reserves dat bij winstrealisatie op het inbrengtijdstip zou zijn vrijgesteld op de voet van artikel 3.12 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 (de landbouwvrijstelling). De inbrenger/inbrengers behoudt/behouden zich de stille reserves voor tot maximaal het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer van de gronden ten tijde van de inbreng en de in de vorige volzin bedoelde inbrengwaarde. De inbrenger(s) wordt/worden voor het saldo van de inbrengwaarde en de op die inbreng rustende schulden gecrediteerd in de boeken van de
vennootschap.”.