ECLI:NL:RBNNE:2015:3938

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2015
Publicatiedatum
13 augustus 2015
Zaaknummer
18.930140-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling in het uitgaansleven

Op 10 augustus 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 8 augustus 2014 in [pleegplaats], waar de verdachte tijdens een uitgaanssituatie een trap tegen het hoofd van het slachtoffer gaf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, door meerdere getuigen werd herkend als de dader die het slachtoffer met kracht tegen het hoofd trapte terwijl deze weerloos op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat hij zich bewust was van de kans op zwaar lichamelijk letsel door zijn handelen. Het beroep op noodweer werd afgewezen, omdat de verdachte na het afwenden van de aanvallen van de jongens niet meer in een situatie van zelfverdediging verkeerde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 39 dagen, met daarnaast een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummers: 18/930140-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
10 augustus 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 juli 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.R. Eland.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2014 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) in/op/tegen
het gezicht/hoofd heeft getrapt en/of geschopt (terwijl die [slachtoffer]
weerloos op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 8 augustus 2014 te [pleegplaats] aan een persoon genaamd [slachtoffer]
, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door deze
opzettelijk (meermalen) (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd te trappen
en/of te schoppen (terwijl die [slachtoffer] weerloos op de grond lag);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 8 augustus 2014 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]
), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft
getrapt en/of geschopt (terwijl die [slachtoffer] weerloos op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 8 augustus 2014 te [pleegplaats] opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer] ), (meermalen) (met kracht) in/op/tegen het
gezicht/hoofd heeft getrapt en/of geschopt (terwijl die [slachtoffer] weerloos op
de grond lag), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en dat het meer subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de verklaringen in het dossier duidelijk is dat verdachte in ieder geval eenmaal met kracht een trap tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gegeven. Daarbij is met name de verklaring van [getuige 1] belangrijk. Zij is een objectieve getuige en heeft het gebeuren op korte afstand voor zich zien afspelen. Nu verdachte geen speciaal hard schoeisel droeg maar sportschoenen en het letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, is daarmee sprake van een poging tot zware mishandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte niet het opzet had om aangever te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar om de jongens die hem aanvielen zoveel pijn te doen dat de aanval zou stoppen. Ook van het welbewust aanvaarden van het risico op de dood of zwaar lichamelijk letsel was geen sprake, nu de aanval waartegen verdachte zich verdedigde daarvoor veel te snel en onverwacht kwam. Verdachte is zich er nog steeds niet van bewust dat hij degene is die geschopt moet hebben, laat staan dat hij zich het risico op de dood of ernstig letsel tijdens de aanval bewust was en heeft aanvaard.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2014, opgenomen op p. 32 e.v. van dossier nummer 2014062692 d.d. 10 augustus 2014, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Op vrijdag 8 augustus 2014 omstreeks 1:00 uur was ik met een aantal collega's in [pleegplaats] . Omstreeks 3:00 uur liepen ik en mijn collega's naar buiten. Ter hoogte van een soort restaurant zag ik twee dames plastic bekers opvegen. Ik liep richting mijn collega's en zag dat er twee jongens tegen de plastic bekers schopten. Ik sprak hen hier op normale toon op aan. Vervolgens riepen de jongens iets. Aansluitend weet ik nog dat er over en weer wat geduwd en getrokken werd door de eerste jongen. Ik weet nog dat ik een keer op de grond ben gevallen en weer ben opgestaan. Daarna viel ik weer en verder kan ik me niets herinneren.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 augustus 2014, opgenomen op p. 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] :
Op donderdag 7 augustus 2014 was ik samen met een aantal collega's op [evenement] . Omstreeks 3:00 uur gingen we weg bij [discotheek] . Bij [café] zag ik twee dames plastic bekers bij elkaar vegen. Er kwamen twee jongens aan die tegen de bekertjes aan schopten. Ik hoorde dat [slachtoffer] daar wat van zei. Ik zag dat één van de jongens, in het paarse shirt, die door de politie is meegenomen, begon te duwen tegen [slachtoffer] en hem twee keer schopte, waardoor hij onderuit ging. Ik zag dat toen personeel van [café] de jongens uit elkaar haalde. We zijn vervolgens weggelopen richting onze auto. Er werd geroepen door die twee jongens. [slachtoffer] en [persoon] reageerden op het aanroepen. Ze liepen terug naar die twee jongens. Ik bleef staan op een afstand van ongeveer 5 tot 10 meter. De twee jongens reageerden door agressief te duwen. Ik zag dat [slachtoffer] hierop een schop in zijn maag kreeg van de jongen met het paarse shirt. Ik zag dat hij hierdoor naar de grond ging. Ik zag dat die jongen met het paarse shirt [slachtoffer] vervolgens in zijn gezicht schopte. Ik zag dat die jongen flink uithaalde toen hij de schop in het gezicht van [slachtoffer] gaf. [slachtoffer] was buiten kennis.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 augustus 2014, opgenomen op p. 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] :
Op vrijdag 8 augustus 2014 omstreeks 3:00 uur was ik buiten en zat ik bij de kerk achter [café] in [pleegplaats] . Ik had zicht op een gedeelte van het plein, op de zijkant van [café] en ik keek de [straat 1] in. Ik zag op een gegeven moment een groep jongens aan komen lopen vanuit de [straat 1] . Ik zag dat er heen en weer geduwd en getrokken werd. Ik zag dat een jongen achter in de groep achterover op straat viel. Dit gebeurde voor mijn neus op 5 meter afstand. Ik zag dat de rest van de groep doorliep richting [plein] . Ik zag dat de jongen die gevallen was, wilde opstaan. Maar toen draaide één jongen uit de groep, [verdachte] , zich om en ik zag dat hij terugliep naar de jongen op de grond. Ik zag dat de jongen omhoog wilde komen. Ik zag dat [verdachte] de jongen toen vol in het gezicht trapte. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterbeen, in een soort van aanloop, vol en met flink wat kracht, de jongen recht in zijn gezicht trapte. Ik zag dat de schoen van [verdachte] het gezicht van de jongen raakte. Ik zag dat de jongen weer naar achter viel op de grond en stil bleef liggen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 8 augustus 2014, opgenomen op p. 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3] :
Ik liep samen met mijn [broer] over de [straat 2] in [pleegplaats] tijdens [evenement] toen ik zag dat een persoon met donker haar en een paarskleurige trui met zijn voet een andere persoon tegen het gezicht trapte. Ik zag dat het slachtoffer compleet knock-out op de grond lag.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 juli 2015, inhoudende:
Ik was betrokken bij dat incident in [pleegplaats] in augustus 2014 ter hoogte van [café] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever met kracht een trap tegen zijn hoofd heeft gegeven in de vroege ochtend van 8 augustus 2014. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan voorstellen dat hij een trap tegen het hoofd van aangever heeft gegeven, echter door meerdere getuigen, waaronder een tweetal getuigen die noch met de groep van aangever, noch met verdachte banden hebben, is verklaard dat verdachte aangever tegen het hoofd/in het gezicht heeft getrapt.
De rechtbank is van oordeel dat dat in dit geval, met name vanwege het feit dat verdachte sportschoenen droeg, geen poging tot doodslag oplevert. Van het primair ten laste gelegde zal verdachte daarom worden vrijgesproken. Het door aangever opgelopen letsel, hoewel fors en pijnlijk, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Het met kracht iemand tegen het hoofd trappen levert wel een aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daarbij zwaar lichamelijk letsel oploopt. Verdachte heeft door zijn handelen deze kans ook bewust aanvaard. De wijze van trappen zoals deze volgt uit de bewijsmiddelen geeft geen aanleiding te veronderstellen dat verdachte zich daar op dat moment niet bewust van was. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Bewezenverklaring
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 augustus 2014 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt terwijl die [slachtoffer] weerloos op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een plotselinge aanval van twee jongens. Op basis van de verklaringen in het dossier is aannemelijk dat aangever en [persoon] terug zijn gelopen naar verdachte en zijn [vriend] nadat er net daarvoor tussen hen een confrontatie had plaatsgevonden Dat deden zij niet met vriendelijke intenties, maar "om het karwei af te maken". Daar heeft verdachte zich tegen verdedigd.
Hij heeft beide jongens onderuit geschopt, is zelf op de grond terecht gekomen, wist eerder op te staan dan aangever en heeft hem nog een trap gegeven om de aanval definitief te doen stoppen. Er was daarom sprake van noodweer.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat uit het dossier niet blijkt dat sprake was van een aanval tegen welke verdachte zich moest en mocht verdedigen, zodat geen sprake kan zijn van noodweer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Ook al zou er van worden uitgegaan dat verdachte agressief is benaderd door twee jongens, waaronder aangever, tegen welke aanval hij zich zou mogen verdedigen, dan is de trap die verdachte tegen het hoofd van aangever heeft gegeven niet meer onderdeel van die verdediging. Immers op het moment dat verdachte weer was opgestaan en hij de ogenblikkelijke aanval had afgewend, had hij zich aan de situatie kunnen en moeten onttrekken. Verdachte koos er echter voor om aangever nog een, geheel buitenproportionele, krachtige trap tegen het hoofd na te geven. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 81 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daar aan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering, en een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten en verdachte strafbaar, dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de gedragingen van de aangever zelf hebben bijgedragen aan wat er is gebeurd. Verdachte is jong, heeft geen strafblad, heeft geen alcohol- of drugsprobleem en heeft werk. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht volstaat als straf voor hetgeen hem eventueel kan worden verweten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in het uitgaansleven van [pleegplaats] tijdens een drukke nacht iemand tegen het hoofd getrapt. Dit geweld was voor een ieder op straat zichtbaar en is door aanwezige getuigen en wordt ook in het algemeen door omstanders als schokkend ervaren en zorgt voor angstgevoelens bij het uitgaanspubliek. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat geen ernstiger letsel is ontstaan. Voor een dergelijk feit acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte deelnam aan een conflict waarbij hij niet als enige agressor kan worden aangemerkt die zonder enige aanleiding geweld gebruikte. De rechtbank acht het om deze redenen niet nodig dat verdachte een langere gevangenisstraf, ook niet in voorwaardelijke vorm, krijgt opgelegd dan de duur van het reeds door hem ondergane voorarrest. De rechtbank acht daarnaast wel een taakstraf passend, maar zij zal de helft daarvan in voorwaardelijke vorm opleggen, mede om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen waartoe daaraan de bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden zoals voorgesteld door de reclassering. Verdachte heeft aangegeven dat hij denkt iets van de voorgestelde gedragsinterventie te kunnen leren.

Vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De vordering bestaat uit € 1.181,77 aan materiële schade en € 1.500,-- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met uitzondering van de reiskosten voor het bijwonen van de strafzitting, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, nu zij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de vordering moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw opgemerkt dat sprake is van eigen schuld en dat van de tandartskosten niet vaststaat dat deze het gevolg zijn van het handelen van verdachte terwijl ook toekomstige kosten worden opgevoerd. Ook subsidiair dient de vordering daarom te worden afgewezen dan wel de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de omvang van de geleden schade te kunnen beoordelen. Daarbij betrekt de rechtbank dat mogelijk sprake is van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij en dat het causaal verband tussen de opgevoerde tandartskosten en het handelen van verdachte - welk verband is betwist - niet zonder meer vast staat. De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de omvang van de schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen meer subsidiair aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 39 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 200 uren onbetaalde arbeid.
Bepaalt, dat van deze taakstraf een gedeelte, groot 100 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Nijlandstraat 147-155 te Assen, en zich hierna blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 dat veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, te weten GI-GGZ alcohol en geweld, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de betrokken instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. L.H.A.M. Voncken en
mr. M.J. Oostveen, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 augustus 2015.
Mr. Sieders en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.