ECLI:NL:RBNNE:2015:387

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
18.830570-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en/of ontucht met een minderjarige na verweer van niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie

Op 26 januari 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht met een minderjarige. De zaak kwam voort uit een aangifte van een meisje van 13 jaar, waarbij de verdachte, een 56-jarige man, werd beschuldigd van meerdere seksuele handelingen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de aangifte elementen van 'ritueel misbruik' zou bevatten, wat volgens de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik had moeten leiden tot consultatie van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (Lebz). De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat er geen sprake was van ritueel misbruik en dat de procedurele regels niet waren geschonden.

Tijdens de zitting werd de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster ter discussie gesteld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de aangeefster en de getuigen waren inconsistent en er was geen ander bewijs dat de beschuldigingen ondersteunde. De rechtbank concludeerde dat het wettelijk bewijsminimum niet was gehaald en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. Tevens werd het geschorste bevel van voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/830570-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
26 januari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Kooistra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 mei 2013
te [pleegplaats], althans in Nederland, meermalen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geb.dat.]) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- haar lichaam ingesmeerd met olie, onder meer haar borsten en/of billen en/of
vagina en/of
- haar borsten en/of billen en/of vagina betast/bevoeld en/of
- haar gezoend/gekust en/of
- zijn tong in haar mond geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- verdachte als man van 56 jaar een geestelijk en/of feitelijk overwicht had
op een meisje van 13 jaar en/of
- verdachte ouderling en/of geestelijk leider is in het [geloof]
en zij onderdeel uitmaakt van deze gemeenschap en verdachte daardoor
geestelijk en/of feitelijk overwicht had op haar en/of
- haar ouders haar aan verdachte hebben toevertrouwd om haar (meer) discipline
bij te brengen en/of op te voeden en/of
- verdachte tegen haar heeft gezegd dat ze uitverkoren was en/of dat zij met
hem getrouwd was in de spirituele wereld en/of dat ze zichzelf moest offeren
en/of dat ze ziektes zou krijgen als ze het niet zou doen en/of dat er geesten
zouden komen als ze niet zou luisteren en/of dat ze haar kleren uit moest
doen en/of dat hij de eerste moest zijn die haar moest ontmaagden omdat hij
haar man was en/of
- zij tegen verdachte heeft gezegd dat ze het niet wilde en/of dat ze nog
maar een kind en/of maagd was en/of dat ze het niet normaal vond en/of dat
hij van haar af moest gaan en/of
- zij haar hoofd wegdraaide, als hij haar wilde zoenen en/of verdachte
(vervolgens) haar hoofd vastpakte en/of verdachte (aldus) voor die [slachtoffer] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde
handelingen kon onttrekken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 mei 2013
te [pleegplaats], althans in Nederland, meermalen, met [slachtoffer] (geboren op [geb.dat.]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer]
, hebbende verdachte
- haar lichaam ingesmeerd met olie, onder meer haar borsten en/of billen en/of
vagina en/of
- haar borsten en/of billen en/of vagina betast/bevoeld en/of
- haar gezoend/gekust en/of
- zijn tong in haar mond geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 mei 2013
te [pleegplaats], althans in Nederland, meermalen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geb.dat.]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), hebbende verdachte
- haar lichaam ingesmeerd met olie, onder meer haar borsten en/of billen en/of
vagina en/of
- haar borsten en/of billen en/of vagina betast/bevoeld en/of
- haar gezoend/gekust en/of
- zijn tong in haar mond geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- verdachte als man van 56 jaar een geestelijk en/of feitelijk overwicht had
op een meisje van 13 jaar en/of
- verdachte ouderling en/of geestelijk leider is in het [geloof]
en zij onderdeel uitmaakt van deze gemeenschap en verdachte daardoor
geestelijk en/of feitelijk overwicht had op haar en/of
- haar ouders haar aan verdachte hebben toevertrouwd om haar (meer) discipline
bij te brengen en/of op te voeden en/of
- verdachte tegen haar heeft gezegd dat ze uitverkoren was en/of dat zij met
hem getrouwd was in de spirituele wereld en/of dat ze zichzelf moest offeren
en/of dat ze ziektes zou krijgen als ze het niet zou doen en/of dat er geesten
zouden komen als ze niet zou luisteren en/of dat ze haar kleren uit moest
doen en/of dat hij de eerste moest zijn die haar moest ontmaagden omdat hij
haar man was en/of
- zij tegen verdachte heeft gezegd dat ze het niet wilde en/of dat ze nog
maar een kind en/of maagd was en/of dat ze het niet normaal vond en/of dat
hij van haar af moest gaan en/of
- zij haar hoofd wegdraaide, als hij haar wilde zoenen en/of verdachte
(vervolgens) haar hoofd vastpakte en/of verdachte (aldus) voor die [slachtoffer] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde
handelingen kon onttrekken.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. De aangifte die tot de strafzaak heeft geleid draagt aspecten in zich van zogenaamd “ritueel misbruik” als bedoeld in de “Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik” (met bijlagen), in werking getreden op 1 januari 2009 (hierna ook: de Aanwijzing). Ingevolge deze Aanwijzing had de officier van justitie alvorens tot aanhouding en vervolging van verdachte over te gaan, de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (Lebz) over de gedane aangifte moeten consulteren. Dit is niet gebeurd. Dit verzuim in het vooronderzoek is niet herstelbaar.
De schending is voorts zo ernstig en het geschonden belang dat dit voorschrift dient zo groot, dat dit meebrengt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet-ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de aan verdachte ten laste gelegde (seksuele) handelingen door deze weliswaar in de context van een geloofsbeweging zijn gepleegd, maar dat er geen sprake was van “ritueel misbruik” en dat er dus ook geen reden bestond tot consultatie van Lebz. In elk geval hebben de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren niet een dusdanige ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte die tot deze strafzaak heeft geleid niet blijkt dat deze aspecten van zogenaamd “ritueel misbruik” in zich draagt in de zin van de Aanwijzing. Immers wordt van dergelijk misbruik blijkens bijlage 3 bij de Aanwijzing gesproken indien -kort gezegd- dit betrekking heeft op geheime riten, die bestaan uit bizarre vormen van seksueel misbruik gecombineerd met macabare aspecten. Hiervan is in deze zaak geen sprake. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat geen sprake is van schending van de Aanwijzing als door de raadsman is gesteld. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt daarom verworpen.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het volgende dat vermeld staat bij een van de gedachtestreepjes: “verdachte ouderling en / of geestelijk leider is in het [geloof] en zij onderdeel uitmaakt van deze gemeenschap en verdachte daardoor geestelijk en /of feitelijk overwicht op haar had “. Hij gaat daarbij uit van de verklaring van [slachtoffer] en van de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. De officier van justitie acht daarnaast van belang dat verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat hij wel eens seksuele gevoelens ten aanzien van [slachtoffer] heeft gehad in die zin dat hij moet toegeven dat het knuffelen met [slachtoffer] “anders was” dan het knuffelen met zijn eigen dochters.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het door hem in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar-ministerie aan de orde gestelde vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering, subsidiair dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaring van aangeefster. Alleen al hierom moet worden geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Er bestaan bij de verdediging grote twijfels omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Niet valt vast te stellen dat die verklaringen juist en betrouwbaar zijn waar zij verdachte belasten en waar zij moeten bijdragen aan een bewezenverklaring van het ten laste gelegde misdrijf.
Een en ander wordt bevestigd in het deskundigenrapport d.d. 5 januari 2015 van
[deskundige], inhoudende een betrouwbaarheidsanalyse van de verklaringen van [slachtoffer]. Gezien de door [deskundige] omschreven mogelijke invloed van [persoon 1], de vriendin van [slachtoffer], op de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen, het tijdsverloop tussen de beweerdelijk gepleegde handelingen en de aangifte en de omschreven mogelijke motieven van [slachtoffer] die tot de aangifte hebben geleid, moet ervan worden uitgegaan dat [deskundige] de verklaringen / aangifte van [slachtoffer] niet betrouwbaar acht.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat verklaringen van de personen die inhouden dat verdachte een bekentenis zou hebben gedaan aangaande het misbruik (de hierboven genoemde [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]) als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven en niet mede kunnen dienen tot bewijs.
Hetgeen de raadsman in dit verband verder nog heeft aangevoerd zal, voor zover nodig, in het hierna volgende nog aan de orde worden gesteld.
Een ander brengt volgens de raadsman mee dat ook in het subsidiaire geval verdachte moet worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt ervan verdacht – kort gezegd – gedurende bijna een jaar meermalen seksueel contact te hebben gehad met aangeefster, zijn nichtje [slachtoffer] van aanvankelijk 13, later 14 jaar, waartoe hij haar al dan niet zou hebben gedwongen. Verdachte ontkent zowel bij de politie als ter terechtzitting stellig dat er seksueel contact tussen hem en aangeefster zou hebben plaatsgevonden.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting dient de rechtbank te beoordelen of voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank stelt voorop dat het namens verdachte gevoerde verweer dat het door hem aan de orde gestelde vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering ( hierboven omschreven onder het kopje “de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie”) – subsidiair – tot bewijsuitsluiting ( van de gedane aangifte) dient te leiden, afstuit op het hierboven reeds gegeven oordeel van de rechtbank dat van “ritueel misbruik” en derhalve van schending van de Aanwijzing geen sprake is.
Verklaringen familieleden
Door familieleden van aangeefster en verdachte zijn verklaringen (bij de politie en/of ten overstaan van de rechter-commissaris) afgelegd, waarin zij stellen dat verdachte het seksuele contact met aangeefster heeft toegegeven. Zo verklaren [getuige 1], de vader van aangeefster, en [getuige 2], de vriendin van de broer van aangeefster, dat zij hebben gehoord dat verdachte tijdens een telefoongesprek met [getuige 1] op de vraag of hij seks had gehad met aangeefster zou hebben geantwoord: “Niet meer dan tien keer” of “Ja, alleen maar tien keer”. Verdachte ontkent pertinent tijdens het telefoongesprek de woorden “tien keer” te hebben gebezigd of anderszins de beschuldiging te hebben erkend.
[getuige 3], de halfzus van verdachte, verklaart dat zij van een andere zus van verdachte, [persoon 2]), heeft gehoord dat verdachte tijdens een familieberaad zou hebben bekend.
Voor wat betreft “de bekentenis” tijdens dit telefoongesprek stelt de rechtbank voorop dat zij aanneemt dat de getuigen over deze uitlating van verdachte hebben verklaard zoals die door hen is begrepen. Of zij deze uitlating correct hebben begrepen trekt de rechtbank in twijfel. Daarbij is van belang dat hun verklaringen op essentiële onderdelen niet overeenkomen, bijvoorbeeld waar het gaat om de weergave van het telefoongesprek. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de uitlatingen zijn gedaan tijdens een telefoongesprek en op een moment dat de emoties bij aangeefster thuis (waar het telefoongesprek plaatsvond) hoog waren opgelopen, waardoor de kans bestaat dat niet alles overkomt zoals het bedoeld is of het gezegde niet juist wordt begrepen. De raadsman voert daarbij terecht aan dat de inhoud van de uitlating onwaarschijnlijk voorkomt als antwoord op de vraag of er seks is geweest, terwijl de ontkenning die in die uitlating zit begrepen juist goed zou kunnen passen bij de verklaring van verdachte dat hij tijdens het telefoongesprek heeft gezegd dat hij niet (tien keer) seks met aangeefster heeft gehad.
Gelet op de gerezen twijfel over de exacte bewoordingen die door verdachte zijn gebruikt in het telefoongesprek, acht de rechtbank deze twee verklaringen onvoldoende om op grond daarvan vast te kunnen stellen dat verdachte in dat telefoongesprek het seksuele contact met aangeefster heeft bekend.
Voor wat betreft “de bekentenis” tijdens een familieberaad stelt de rechtbank vast dat alleen[getuige 3] hierover verklaart, terwijl zij zelf niet bij dat familieberaad aanwezig is geweest.
De betreffende zus, [persoon 2] , van wie [getuige 3] zou hebben gehoord dat verdachte zou hebben bekend, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte niet tegen haar heeft gezegd dat hij aangeefster heeft misbruikt en dat zij dit ook niet aan [getuige 3] heeft verteld. Zeker gelet op de andersluidende verklaring van [persoon 2] is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van horen zeggen van [getuige 3] onvoldoende is om op grond daarvan ervan uit te gaan dat verdachte tegenover zijn zus [persoon 2] heeft bekend.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat voornoemde verklaringen van de desbetreffende familieleden van aangeefster en verdachte niet tot bewijs van het ten laste gelegde kunnen dienen.
De aangifte
Voor het bewijs van de ten laste gelegde seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster resteert dan de aangifte. De raadsman heeft betoogd dat uit het rapport van de [deskundige] de conclusie moet worden getrokken dat de verklaringen van aangeefster zonder meer onbetrouwbaar zijn en daarom niet tot bewijs kunnen dienen. De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. De rechtbank constateert dat [deskundige] wel kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij verschillende factoren die van belang zijn bij de betrouwbaarheidsanalyse. Hij noemt bijvoorbeeld de psychische problemen van aangeefster en de onduidelijkheid omtrent het moment van onthulling door haar van het misbruik , waarbij hij opmerkt dat niet kan worden uitgesloten dat een mogelijke aanvankelijke onthulling van aangeefster aan [persoon 1] is “uitgebouwd” tot het uiteindelijke verhaal bij de aangifte. Desondanks concludeert [deskundige] dat vanuit psychologische invalshoek geen uitspraak kan worden gedaan over de mate van geloofwaardigheid/ betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Het zonder meer terzijde schuiven van de verklaring van aangeefster omdat deze evident onbetrouwbaar zou zijn, is dan naar het oordeel van de rechtbank ook niet aan de orde.
Naast de aangifte en de hierboven besproken, voor het bewijs niet bruikbare verklaringen van getuigen, bevat het dossier weliswaar meer verklaringen, van andere getuigen, maar de bronnen daarvan zijn allemaal te herleiden tot één en dezelfde oorsprong, te weten de verklaring van aangeefster. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit geldt ook in het geval de rechter deze verklaring op zich betrouwbaar zou achten. Volgens de Hoge Raad strekt deze bepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing in die zin, dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat steun voor de verklaring van aangeefster kan worden gevonden in de verklaringen van verdachte zoals afgelegd bij de politie, waar hij heeft verklaard dat hij een keer heeft geprobeerd aangeefster een tongzoen te geven. Volgens de officier van justitie kan uit de wijze waarop verdachte hierover sprak bij de politie worden afgeleid dat hij seksuele gevoelens voor aangeefster heeft gehad.
Voor wat betreft de verklaringen van verdachte overweegt de rechtbank dat de aangifte en de verklaringen van verdachte op veel aspecten met elkaar overeenkomen, bijvoorbeeld waar het gaat om het verbeteren van het gedrag van aangeefster, de afspraken die daaromtrent waren gemaakt, het uitoefenen van controle op aangeefster door verdachte en het in het vooruitzicht stellen van een slechte toekomst indien zij bepaalde dingen niet zou veranderen of doen. Aangeefster verklaart dit als bedreigingen te hebben opgevat, terwijl verdachte dit omschrijft als een manier om aangeefster te motiveren hard te werken en goed te leven.
Verder verklaren ze beiden over de gewoontes van verdachte, voortkomend uit het geloof en tegen de achtergrond van de Molukse cultuur (o.a. het masseren met olie, het blazen met zaadjes en het dragen van een rode band ter bescherming).
De rechtbank constateert echter dat zodra het gaat om seksuele handelingen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, de verklaringen van aangeefster en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan. Hoewel het seksuele contact volgens aangeefster ook regelmatig (mede) bestond uit het geven van een tongzoen, ziet de door verdachte omschreven (eenmalige) poging tot het geven van een tongzoen op een zodanig andere situatie dan door aangeefster omschreven, dat de rechtbank hierin onvoldoende steun vindt voor de door aangeefster gereleveerde feiten en omstandigheden met betrekking tot tussen hen beiden plaatsgevonden (overig) seksueel contact.
Verklaringen getuige [persoon 1]
Bespreking behoeft nog de (bij de politie en de rechter-commissaris) afgelegde verklaringen van [persoon 1], de – toenmalige – vriendin van aangeefster. Zij verklaart zich een keer in de kledingkast op de slaapkamer van aangeefster te hebben verstopt, toen verdachte bij aangeefster op de kamer kwam. Zij stelt toen te hebben gehoord, kort gezegd, dat verdachte privé (codenaam voor seks) met aangeefster wilde. Ook zou ze meermalen berichten van verdachte op de telefoon van aangeefster hebben gezien waarin deze zou hebben aangegeven seks met aangeefster te willen hebben. Deze getuige heeft op meerdere punten in haar verklaring aantoonbaar onjuist verklaard. Zo stelt zij van een vriendin, de als getuige gehoorde [persoon 3], te hebben gehoord dat deze verdachte met aangeefster had zien zoenen. [persoon 3] heeft in haar verhoor bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk ontkend iets dergelijks te hebben gezien of tegen [persoon 1] te hebben verteld. Verder beweert [persoon 1] aanwezig te zijn geweest bij het eerder in dit vonnis vermelde telefoongesprek dat de vader van aangeefster met verdachte voerde en dat de luidspreker van de telefoon toen aan stond. De vader van aangeefster, [getuige 1], heeft verklaard dat zijn telefoon geen speaker heeft en dat ten tijde van het telefoongesprek behalve hijzelf, alleen [getuige 2] en aangeefster in de woning aanwezig waren. Ook [getuige 2] heeft verklaard dat toen alleen [getuige 1], zijzelf en aangeefster zich in de woning bevonden. Verder constateert de rechtbank dat het “verstoppen in de kast van de slaapkamer” en het lezen van berichten op de telefoon van aangeefster, in de verklaringen van aangeefster in het geheel niet worden genoemd, hetgeen wel in de verwachting zou liggen wanneer een en ander is gebeurd zoals de getuige [persoon 1] heeft verklaard. Een en ander maakt dat de rechtbank dermate veel twijfels heeft over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [persoon 1], dat deze naar het oordeel van de rechtbank niet mede voor het (steun)bewijs kunnen worden gebruikt.
Conclusie
Het voorgaande overziend en in aanmerking genomen dat geen ander bewijsmateriaal in het dossier is aangetroffen waarin de door aangeefster in haar verklaring gereleveerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de ten laste gelegde seksuele handelingen voldoende steun vinden, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het zogenoemde wettelijk bewijsminimum als bedoeld in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, M. Haisma en
C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2015.
Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.