5.5.1.Inkomsten uit onderneming
Ten aanzien van de door de man gestelde inkomensvermindering overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden geoordeeld dat de man door ontslag te nemen als directeur bij de Hanzehogeschool en als zelfstandig ondernemer onvoldoende zijn financiële verantwoordelijkheid ten opzichte van de vrouw heeft genomen. De man kan bogen op een zeer ruime ervaring in zijn werkzame leven, mede als manager. Gelet hierop heeft de man er op mogen en kunnen vertrouwen dat het zijn onderneming goed zou vergaan. De goede start van de onderneming en de gerealiseerde winsten die de man in elk geval in de eerste jaren van zijn ondernemerschap heeft gemaakt, leiden tot de conclusie (ook achteraf) dat de beslissing van de man om een ‘switch’ te maken, gerechtvaardigd was, ook bezien in het licht van zijn verplichting tot betaling van partneralimentatie ingevolge “de overeenkomst”. De man heeft in 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013 winsten uit onderneming behaald van respectievelijk € 78.362,00; € 176.279,00; € 121.067,00; 151.936,00 en € 83.890,00. Het voorgaande blijkt uit de door de man overgelegde jaarrekeningen en fiscaal rapporten van Sabanoord. Het jaarinkomen van de man bij de Hanzehogeschool bedroeg blijkens de jaaropgave 2008 € 78.601,00 bruto.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat de man door de ‘switch’ te maken welbewust het ondernemersrisico heeft geaccepteerd. Dat risico kan ook worden geacht door partijen in "de overeenkomst" te zijn verdisconteerd in die zin dat bij slechte resultaten niet automatisch dient te worden geconcludeerd tot een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de partneralimentatie voor wijziging in aanmerking komt. Om daartoe te kunnen concluderen dient op zijn minst sprake te zijn van slechte resultaten over een substantiële periode, die buiten toedoen van de ondernemer zijn ontstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man in het licht van zijn zware stelplicht en de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende gesteld en onderbouwd dat van dit laatste sprake is.
De man heeft gesteld dat vanwege de recessie vanaf 2013 / 2014 de opdrachten sterk zijn teruggelopen en dat er zeker vanaf 2014 een sterke daling van zijn inkomen heeft plaatsgevonden. Ter onderbouwing heeft de man alleen een Fiscaal rapport 2014 overgelegd, waarin staat vermeld dat de man in 2014 een verlies heeft geleden van € 2.347,00. Onduidelijk is of dit Fiscaal Rapport is opgesteld door Sabanoord, die de boekhouding van de man verzorgt. Voorts ontbreekt een door Sabanoord opgestelde jaarrekening 2014. Hierdoor staat voor de rechtbank onvoldoende vast dat de onderneming van de man daadwerkelijk verlies heeft geleden in 2014 en dat de man geen (andere) inkomsten heeft gehad.
Afgezien van het voorgaande geldt dat de noodzaak dan wel het niet verwijtbaar zijn van de door de man gestelde verliezen in 2014 onvoldoende is onderbouwd. De man heeft weliswaar gesteld dat hij er alles aan heeft gedaan werk te verkrijgen, echter met slechts 3 afwijzingsbrieven / mails van 8 januari, 13 januari en 9 maart 2015 alsmede een door de man zelf opgesteld overzicht van acquisitiewerkzaamheden heeft de man één en ander onvoldoende aangetoond.
Daarnaast geldt dat onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat er sprake is van structurele verliezen. Zoals hiervoor is overwogen heeft de man vóór 2014 goede resultaten behaald. Eén slecht jaar is onvoldoende om van structurele verliezen uit te gaan. De vrouw heeft er in dit verband terecht op gewezen dat van een ondernemer mag worden verlangd dat hij een buffer opbouwt voor slechtere perioden en dat een slecht jaar niet automatisch op de alimentatiegerechtigde mag worden afgewenteld.
Voorts is gebleken dat de man in 2015 via Spijtenburg een nieuwe interim-opdracht heeft gekregen voor de duur van enkele maanden, te weten van 23 maart 2015 tot 17 juli 2015. De man zal met deze opdracht weer inkomsten genereren. De man heeft gesteld dat het om relatief geringe inkomsten gaat. Ter onderbouwing heeft de man de eerste pagina van een tussen hem en Spijtenburg gesloten overeenkomst tot het verrichten van diensten overgelegd. De overige pagina’s ontbreken. Op de eerste pagina zijn bepaalde passages (bewust) met zwarte viltstift onleesbaar gemaakt onder meer een zin achter de tekst: “Op dit moment is de verwachting dat de opdracht tot en met 17 juli 2015 duurt.” Op de pagina staat wel vermeld dat de man € 100,00 per uur verdient inclusief reiskosten. De rechtbank stelt vast dat de man op deze wijze onvoldoende aan zijn stelplicht heeft voldaan om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van een zodanig structureel inkomensverlies buiten zijn toedoen dat de partneralimentatie behoort te worden gewijzigd. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat de man weliswaar heeft gesteld dat hij flinke onkosten moet maken in het kader van de interim-opdracht, evenwel zijn deze onkosten onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd.
5.5.2.Arbeidsongeschiktheid
De man heeft ten slotte ter zitting een beroep gedaan op arbeidsongeschiktheid als bedoeld in “de overeenkomst”. De man heeft evenwel niet met stukken onderbouwd dat er op dit moment sprake is van arbeidsongeschiktheid. De man heeft geen (medische) bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat de man blijvend dan wel in verminderde mate niet in staat is zijn werkzaamheden als zelfstandige uit te voeren. In dit verband wijst de rechtbank er op dat de man recentelijk de hiervoor genoemde interim-opdracht heeft aanvaard.
6.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dusdanige ingrijpende wijziging van omstandigheden dat het door partijen overeengekomen niet-wijzigingsbeding behoort te worden doorbroken, één en ander als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW.
7.
Ten aanzien van het verzoek van de man inzake het overleggen van inkomensbescheiden door de vrouw en aantonen van haar inspanningen om inkomen te verwerven
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij de man de afgelopen jaren geen opgave heeft gedaan van haar bruto arbeidsinkomen, als bedoeld in “de overeenkomst”.
De rechtbank overweegt dat de man niet gemotiveerd heeft gesteld dat de vrouw niet aan haar jaarlijkse verplichting ingevolge “de overeenkomst” om haar financiële bescheiden over te leggen heeft voldaan. Niet gesteld of gebleken is ook dat de man de afgelopen jaren de vrouw vergeefs heeft verzocht deze bescheiden over te leggen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van de man op dit punt toe te wijzen.
In aanmerking genomen hetgeen hiervoor is geconcludeerd, te weten dat ingevolge “de overeenkomst” niet relevant is of de vrouw inspanningen heeft verricht om een hoger inkomen te verwerven, bestaat evenmin aanleiding om het verzoek van de man op dit punt toe te wijzen.
8.
Kostenveroordeling
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. De rechtbank wijst in dit verband op het feit dat partijen na een langdurige strijd over de partneralimentatie, deze strijd om procedurele rust te creëren met “de overeenkomst” definitief hebben beoogd te beslechten, de in “de overeenkomst” genoemde uitzonderingssituaties daargelaten. In een dergelijke situatie gaat het niet aan om elkaar zonder voldoende aanleiding althans onvoldoende gefundeerd met procedures te belasten.
De kosten worden begroot op:
griffierecht € 282,00 (indiening verweerschrift)
salaris advocaat € 904,00 (2.0 punten x tarief ad € 452,00, 1 punt voor indiening verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling)
totaal € 1.186,00.
veroordeelt de man in de kosten van het geding en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw op € 1.186,00.
De beschikking is gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en uitgesproken door deze ter zitting van 4 augustus 2015 in tegenwoordigheid van H.M. Kamphuis-van der Veer, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.