ECLI:NL:RBNNE:2015:3776

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
18.830156-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 30 juli 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval. De zaak vond plaats in Groningen en betrof een incident op 19 januari 2015, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, een vrachtwagen inhaalde op de Rijksweg A7. Tijdens deze inhaalmanoeuvre verloor de verdachte de controle over haar voertuig, wat resulteerde in een botsing met een vangrail en een andere auto, bestuurd door een slachtoffer dat zwaar lichamelijk letsel opliep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld, maar oordeelde dat haar onoplettendheid niet kon worden gekwalificeerd als een aanmerkelijke mate van schuld. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte in een 'split second' reageerde op een gevaarlijke situatie, namelijk de vrachtwagen die te dicht bij haar voertuig kwam. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde, dat betrekking had op het veroorzaken van gevaar op de weg, werd wel bewezen verklaard.

De officier van justitie had een geldboete van € 1.000,-- geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een geldboete op van € 300,--, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de verdachte en haar eerdere schone strafblad. De uitspraak benadrukt de nuances in verkeersrecht en de beoordeling van schuld in verkeersongevallen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830156-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d. 30 juli 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 juli 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 19 januari 2015, te [pleegplaats] , althans in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, merk VW, [kenteken] ), daarmede rijdende over de Rijksweg A7 zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig een (voor haar, verdachte, rijdende) vrachtauto in te halen en/of tijdens bedoelde inhaalmanoeuvre het door haar bestuurde motorrtijtuig
onvoldoende onder controle te houden en/of van de door haar bereden rijstrook af te wijken,
tengevolge waarvan een botsing/aanrijding is ontstaan met de vangrail en/of (vervolgens) met een motorrijtuig, bestuurd door [slachtoffer] , waardoor genoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk/scheur in een ruggewervel en/of een breuk/scheur in de linkerenkel en/of ellepijp, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 19 januari 2015 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk VW, [kenteken] ), daarmee rijdende op de Rijksweg A7, met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig een (voor haar, verdachte, rijdende) vrachtauto heeft ingehaald en/of tijdens bedoelde inhaalmanoeuvre het door
haar bestuurde motorrijtuig onvoldoende onder controle heeft gehouden en/of
van de door haar bereden rijstrook is afgeweken,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte verwijtbaar heeft gehandeld door, rijdende op de Rijksweg A7, tijdens het inhalen van een vrachtwagen, een ruk aan het stuur van een door haar bestuurde auto te geven, waardoor zij de controle over de auto heeft verloren, ten gevolge waarvan er een botsing met een andere auto is ontstaan. Dat de auto van verdachte en de vrachtwagen te dicht bij elkaar kwamen blijkt niet uit de afgelegde verklaringen. Er is sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat vast staat dat verdachte een stevige stuurbeweging heeft gemaakt, omdat zij schrok omdat de vrachtwagen die zij aan het inhalen was, heel dicht bij haar was. Nu de vrachtwagenchauffeur niet is gehoord kan niet worden uitgesloten dat hij met de vrachtwagen te dicht bij de auto van verdachte kwam. Deze onverwachte stuurbeweging is wellicht verwijtbaar, maar nu verdachte handelde vanuit een schrikreactie in een "split second" is er geen sprake van een aanmerkelijke mate van schuld.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde wel kan worden bewezen.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Bij de vraag of sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in het geval van een
aanmerkelijkemate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. De rechtbank overweegt het navolgende.
De rechtbank constateert dat blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte, terwijl zij op de Rijksweg A 7 te [pleegplaats] haar personenauto bestuurde, tijdens het inhalen van een vrachtwagen vanuit haar ooghoek zag dat de vrachtwagen heel dicht bij was. Verdachte reageerde hier in een "split second" op door een krachtige stuurbeweging naar links te maken, waardoor zij de controle over haar auto kwijtraakte, ten gevolge waarvan een botsing is ontstaan.
Verdachte heeft door op deze wijze een stuurbeweging te maken weliswaar verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend gehandeld, maar naar het oordeel van de rechtbank kan dit in het onderhavige geval niet worden gekwalificeerd als een
aanmerkelijkemate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, nu de onoplettendheid c.q. onvoorzichtigheid uit een kort moment heeft bestaan en niet kan worden uitgesloten dat deze een reactie is geweest op een direct gevaarzettende situatie, te weten een vrachtwagen die te dicht bij de auto van verdachte kwam. Voorzover de officier van justitie heeft aangevoerd dat zulks niet uit de verklaringen volgt, gaat de rechtbank aan die stelling voorbij, nu uit de verklaringen niet blijkt dat de getuigen zijn bevraagd over dit punt, terwijl de vrachtwagenchauffeur niet is gehoord.
Nu bovendien niet is gebleken van overige feiten of omstandigheden die schuld aan het ongeval in de zin van genoemd artikel zouden kunnen opleveren, dient verdachte van het haar primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past bij de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) nummer 19012015.1830.2393
d.d. 18 februari 2015, los bijgevoegd bij dossier nummer PL0100- 2015019193-1
d.d. 25 februari 2015.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt op de weg, hetgeen alleen al blijkt uit het feit dat het gevaar zich heeft verwezenlijkt, nu het verkeersgedrag van verdachte heeft geleid tot een aanrijding.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij op 19 januari 2015 te [pleegplaats] , als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk VW, [kenteken] ), daarmee rijdende op de Rijksweg A7, met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig een (voor haar, verdachte, rijdende) vrachtauto heeft ingehaald en tijdens bedoelde inhaalmanoeuvre het door haar bestuurde motorrijtuig onvoldoende onder controle heeft gehouden en van de door haar bereden rijstrook is afgeweken, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair
Overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-- subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
3 maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het ongeval veel impact op verdachte heeft gehad en nog steeds heeft. Verdachte heeft contact gezocht met het slachtoffer en trekt zich het geen hem is overkomen erg aan. Verdachte is reeds gedurende vele jaren in het bezit van een rijbewijs en heeft zich nog nooit eerder schuldig gemaakt aan (dergelijke) strafbare feiten.
De raadsvrouw is van mening dat kan worden volstaan met een geldboete.
Strafmotivering
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gevaar veroorzaakt in het verkeer, waardoor zich een verkeersongeval heeft voorgedaan. Verdachte heeft, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat de vrachtwagen die zij inhaalde zich plotseling erg dicht bij haar voertuig bevond, een stuurbeweging naar links gemaakt ten gevolge waarvan zij de controle over haar voertuig is verloren en er een botsing is ontstaan met een personenwagen.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, die reeds lang over een rijbewijs beschikt, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat het ongeval op verdachte een grote impact heeft en zij belangstelling heeft getoond voor het slachtoffer.
De rechtbank acht een geldboete van na te noemen hoogte een passende straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een geldboete ten bedrage van € 300,-- (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
Indien in deze zaak hoger beroep wordt ingesteld is het verlofstelsel van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, mrs. D.M. Schuiling en
T. Kortlang- de Vries, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2015.
Mr. T. Kortlang- de Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.