ECLI:NL:RBNNE:2015:3775

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
18.830324-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulp bij doorreis van Syrische migranten en de gevolgen van mensensmokkel

Op 3 augustus 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het helpen van drie Syrische migranten bij hun doorreis door Nederland. De verdachte, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, werd beschuldigd van het feit dat hij op of omstreeks 25 augustus 2014, in de gemeente Vlagtwedde, deze migranten behulpzaam was geweest bij het verkrijgen van toegang tot of doorreis door Nederland, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat deze doorreis wederrechtelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de migranten in zijn auto had vervoerd van [plaats 1] naar het aanmeldcentrum voor asielzoekers in [plaats 2]. Tijdens de zitting op 20 juli 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij de migranten had geholpen omdat zij asiel wilden aanvragen.

De officier van justitie heeft betoogd dat het ten laste gelegde bewezen kon worden, terwijl de verdediging aanvoerde dat de doorreis niet wederrechtelijk was, aangezien de migranten zich naar een bevoegde instantie wilden melden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de migranten in overweging genomen, evenals de proces-verbalen van de Koninklijke Marechaussee. De rechtbank concludeerde dat de migranten onrechtmatig in Nederland verbleven, omdat zij zich niet onmiddellijk bij de autoriteiten hadden gemeld na hun binnenkomst in Nederland. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte hen had geholpen bij een wederrechtelijke doorreis.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, de persoon van de verdachte en de impact van mensensmokkel op het overheidsbeleid. De uitspraak benadrukt de ernst van het helpen van migranten bij hun doorreis en de gevolgen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830324-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 augustus 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juli 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Zwarts.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2014 althans op een of meer tijdstippen in de
maand augustus 2014, te [plaats 1] en/of [plaats 2] , gemeente Vlagtwedde, in elk
geval in Nederland, een of meer perso(o)n(en) met de Syrische nationaliteit
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis
door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland
en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000
te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over
land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000
te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde
misdaad, of die ander(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft
verschaft, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die
toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
immers heeft verdachte toen aldaar,
-bovengenoemde personen in [plaats 1] , althans elders in Nederland opgepikt en/of
meegenomen in een auto en/of
-het adres van het AZC te [plaats 2] opgezocht, althans laten opzoeken en/of
-bovengenoemde personen vervoerd naar het AZC te [plaats 2] , althans in de
directe nabijheid hiervan.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, in die zin dat verdachte had moeten vermoeden dat de doorreis van de drie Syrische mannen wederrechtelijk was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar behulpzaam is geweest bij de doorreis van drie Syriërs, maar dat die doorreis niet wederrechtelijk was, nu de Syriërs op weg waren naar het AZC te [plaats 2] om zich daar bij een bevoegde instantie te melden.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 20 juli 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb die drie Syrische mannen op 25 augustus 2014 met mijn auto van [plaats 1] naar [plaats 2] gebracht. Ze zeiden dat ze asiel moesten aanvragen.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 25 augustus 2014, opgenomen op pagina 13 e.v. van dossier nummer PL27NN/14-004167 d.d. 10 september 2014 van de Koninklijke Marechaussee District Noord-Oost, inhoudende de relatering van verbalisanten
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 25 augustus 2014 zagen wij een personenauto met daarin vier mannen rijden in de nabijheid van het aanmeldcentrum asielzoekers te [plaats 2] . Ik, 1e verbalisant, heb het voertuig staande gehouden op grond van artikel 50 lid 1 van de Vreemdelingenwet ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van de inzittenden. De bestuurder gaf op te zijn [verdachte] . De drie personen die als passagiers in het voertuig zaten, overhandigden drie Syrische paspoorten zonder een geldige verblijfsvergun-ning of een geldig visum.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2014, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [persoon 1] :
Ik bezit de Syrische nationaliteit. We zaten vandaag met z’n drieën in de auto. Ikzelf, mijn broer en mijn oom. We zijn ergens in Nederland aangekomen in een andere auto dan waar we vandaag in zijn aangetroffen. Dit verblijf was niet legaal. Wij hebben een auto laten stoppen en de chauffeur gevraagd ons naar [plaats 2] te brengen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2014, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [persoon 2] :
Ik bezit de Syrische nationaliteit. Ik ben ongeveer één maand geleden naar Europa gekomen.
De Syriërs in Turkije hebben ons verteld dat we ons moesten melden bij de politie. Er stopte een auto waarvan de bestuurder ons wilde helpen. Dat was dezelfde auto waar ik in zat toen jullie mij staande hielden vandaag.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2014, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik sprak iemand in [plaats 1] aan en die heeft het adres van het AZC in [plaats 2] opgezocht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet 2000. Eén van de in artikel 31 -zoals dit artikel gold op 25 augustus 2014- van deze wet gestelde voorwaarden is, dat de vreemdeling zich na grensoverschrijding onverwijld moet vervoegen bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen om daar kenbaar te maken dat hij asiel wenst. De drie Syriërs hadden zich derhalve meteen bij binnenkomst in Nederland bijvoorbeeld bij de politie moeten melden, hetgeen blijkens de verklaring van [persoon 2] ook aan hen verteld is. Zij hebben dit echter nagelaten. Dit leidt tot het oordeel dat de drie Syriërs op het moment dat verdachte hen ontmoette onrechtmatig in Nederland verbleven en dat de daarop volgende autorit die verdachte met hen maakte als een wederrechtelijke doorreis gekwalificeerd dient te worden.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 25 augustus 2014 te [plaats 1] en [plaats 2] , gemeente Vlagtwedde, personen met de Syrische nationaliteit behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van doorreis door Nederland, terwijl verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat die doorreis wederrechtelijk was, immers heeft verdachte toen aldaar,
- bovengenoemde personen in [plaats 1] opgepikt en meegenomen in een auto en
- het adres van het AZC te [plaats 2] laten opzoeken en
- bovengenoemde personen vervoerd naar het AZC te [plaats 2] , althans in de directe
nabijheid hiervan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van doorreis door Nederland, terwijl hij ernstige redenen heeft te vermoeden dat die doorreis wederrechtelijk is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede een werkstraf van 60 uur.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat een straf niet op zijn plaats is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft drie Syriërs door Nederland gesmokkeld door hen in zijn auto van [plaats 1] naar [plaats 2] te vervoeren. Door mensensmokkel wordt het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegaal verblijf en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie doorkruist. En hoewel niet is gebleken dat verdachte initiator is van de mensensmokkel, is zijn handelen wel te beschouwen als een onmisbare schakel daarin. De rechtbank is van oordeel dat bij een ernstig feit als mensensmokkel in beginsel een gevangenisstraf als passende straf geldt.
Verdachte heeft geen strafblad en niet is gebleken dat verdachte op enigerlei wijze structureel deelneemt aan mensensmokkel, zodat er in dat opzicht geen sprake is van strafverzwarende omstandigheden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf en een taakstraf moeten worden opgelegd van na te noemen duur. De rechtbank zal de gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen, mede om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit als het thans bewezen verklaarde te plegen. Met betrekking tot de op te leggen taakstraf geldt dat verdachte weliswaar lichamelijke problemen heeft, maar hij heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij in staat is een taakstraf uit te voeren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 60 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. F.J. Agema en
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 augustus 2015.