In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de eigenaar van een zeiljacht, [A], na een aanvaring met een motorvrachtschip, geëxploiteerd door Dettmer Reederei, in de sluis. De aanvaring vond plaats op 29 juli 2015, toen het zeiljacht voor het motorvrachtschip de sluis in voer. Dettmer Reederei vorderde schadevergoeding van [A] voor de schade die het motorvrachtschip had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat [A] in strijd met goed zeemanschap heeft gehandeld door met hoge snelheid de sluis in te varen, terwijl het motorvrachtschip zich al dicht bij de sluis bevond. De rechtbank nam de verklaringen van getuigen in overweging en concludeerde dat [A] een gevaar zettende situatie heeft gecreëerd. De rechtbank verwierp de stelling van [A] dat Dettmer Reederei ook schuld had aan de aanvaring, omdat [A] onvoldoende had gedaan om zijn bedoelingen kenbaar te maken en niet tijdig had geanticipeerd op de situatie. De rechtbank oordeelde dat [A] aansprakelijk was voor de schade die Dettmer Reederei had geleden, en dat het bewijs van eigen schuld aan de zijde van Dettmer Reederei niet was geleverd. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere akte en de benoeming van een deskundige om de schade te beoordelen.