ECLI:NL:RBNNE:2015:3696

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
C/17/138825 / HA RK 14/166
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot vaststelling lijst der geldelijke regelingen in herinrichting Swette-De Burd

In deze zaak heeft de maatschap [A] beroep ingesteld tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Fryslân tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen (LGR) in de herinrichting Swette-De Burd. Het beroep is ingediend op 21 november 2014, maar de Bestuurscommissie heeft geconcludeerd dat het beroep te laat is ingediend en heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2015 behandeld, waarbij [A] werd bijgestaan door mr. W.R. Kamminga. De Bestuurscommissie werd vertegenwoordigd door ing. mr. J. Heinen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het beroep liep van 14 oktober 2014 tot en met 24 november 2014. Het beroepschrift was gedateerd op 21 november 2014, maar werd pas op 25 november 2014 door de rechtbank ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep geacht kan worden tijdig te zijn ingediend, omdat het beroepschrift op de juiste locatie was gericht en de interne postverwerking niet in de weg stond aan de tijdigheid.

Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke bezwaren van [A] tegen de puntenwaardering en de aanleg van een betonpad beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de Bestuurscommissie terecht had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep en dat de bezwaren van [A] ongegrond waren. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan op 8 april 2015 door mr. R. Giltay.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Landinrichtingskamer locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: C/17/138825 HA RK 14-166
zienswijzenummer: 14
beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer d.d. 8 april 2015
inzake

1. De maatschap [A],

gevestigd te [plaats],
en

2. [B],

wonende te [plaats],
gemachtigde: mr. W.R. Kamminga,
verzoekers inzake de
lijst der geldelijke regelingen, opgemaakt door de
Bestuurscommissiein de herinrichting "Swette-De Burd".
Verzoekers zullen hierna gezamenlijk als [A] worden aangeduid.

Procesverloop

1.1.
Mr. Kamminga heeft namens [A] bij verzoekschrift, gedateerd 21 november 2014, beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen (verder aan te duiden als: LGR) in de herinrichting Swette-De Burd door Gedeputeerde Staten van Fryslân (verder aan te duiden als: GS) bij besluit van 7 oktober 2014.
1.2.
Naar aanleiding van het beroep is door de Bestuurscommissie een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het beroep is op 24 februari 2015 ter zitting van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank behandeld. [A] is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. Kamminga. Verder zijn verschenen vertegenwoordigers van de Bestuurscommissie, de Dienst Landelijk Gebied en het Kadaster. Namens de Bestuurscommissie is het woord gevoerd door ing. mr. J. Heinen, regiojurist van de Dienst Landelijk Gebied.
1.4.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, behoren verder de "Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen" en de daarop gebaseerde "Brochure lijst der geldelijke regelingen", de aanslag van [A] op de lijst der geldelijke regelingen, de zienswijze van 28 mei 2013, het verslag van hoorzitting naar aanleiding van de zienswijze en het rapport van behandeling van de zienswijze.

Rechtsoverwegingen

De feiten

2. [A] is op de LGR ter zake van "verrekenposten" aangeslagen als "te betalen" voor een bedrag van € 59.515,-- vanwege "oppervlakte- en kwaliteitsverschillen" en voor "erfdienstbaarheden" voor een bedrag van € 1.250,--, totaal € 60.764,--. Ter zake van de "basiskosten" zijn hem 533,1 punten vanwege "verkaveling" en 33,2 punten vanwege "waterbeheersing" als "te betalen" in rekening gebracht. Vanwege de posten "afstand tot de openbare weg" zijn 14,4 punten en "correctie naar aanleiding van zienswijze" zijn 23,9 punten als "te ontvangen" in mindering gebracht, bij een voorlopige waarde per punt van
€ 12,82 in totaal € 6.769,--.

Het geding in beroep

3.1.
Het beroep van [A] betreft de puntenwaardering percelen en de (niet) aanleg van een betonpad.
3.2.
De Bestuurscommissie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid en ongegrondverklaring van het beroep.
3.3.
De standpunten van partijen zullen in het hierna volgende, voor zover nodig, samengevat worden weergegeven.

De beoordeling van het beroep

4.1.
De rechtbank zal eerst oordelen over het door de Bestuurscommissie ingenomen standpunt dat het beroep van [A] te laat is ingediend en dat het beroep om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.2.1.
De termijn van terinzagelegging van de lijst der geldelijke regelingen, en daarmee de beroepstermijn, liep van 14 oktober 2014 tot en met 24 november 2014. Het beroepschrift is gedateerd 21 november 2015 en gericht aan de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, sector bestuursrecht. Op het beroepschrift is een stempel afgedrukt met de tekst: "Ingekomen 25 nov. 2014 rechtbank Noord-Nederland Afdeling Bestuursrecht".
Krachtens artikel 69 Wilg is met betrekking tot de termijn van indiending van het beroep het bepaalde in de artikelen 6:7 e.v. Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 6:9 lid 1 Awb had het beroepschrift uiterlijk 24 november 2014 door de rechtbank dienen te zijn ontvangen en 25 november 2014 is dan te laat.
4.2.2.
Mr. Kamminga heeft ter zitting verklaard dat het beroepschrift door hem op vrijdag 21 november 2014 ter post is bezorgd en hij heeft ter onderbouwing daarvan een overzicht van een Post.nl-agentschap te Oosterwolde overgelegd, waaruit blijkt dat op 21 november 2014 om 16:16 uur een achttal poststukken ter verzending is aangeboden.
Alhoewel op grond van bedoeld overzicht niet vaststaat dat het beroepschrift op 21 november 2014 door mr. Kamminga is aangeboden, aangezien de geadresseerde daarop niet wordt genoemd en de envelop waarin het beroepschrift is verzonden niet meer voorhanden is, is de rechtbank zowel op grond van het bepaalde in artikel 6:9 lid 1 als lid 2 Awb, van oordeel dat het beroep geachte kan worden tijdig te zijn ingediend. Daartoe geldt dat het beroepschrift is gericht aan de locatie Leeuwarden van de rechtbank Noord-Nederland, terwijl het hiervoor bedoelde stempel afkomstig is van de afdeling bestuursrecht, welke thans is ondergebracht op de locatie Groningen van deze rechtbank. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het beroepschrift op maandag 24 november 2014 door de locatie Leeuwarden is ontvangen en per interne post is doorgezonden naar de locatie Groningen, omdat in de adresaanduiding de sector bestuursrecht is genoemd.
4.3.1.
[A] heeft ten aanzien van het bezwaar tegen de ontvangen punten voor afstand tot de openbare weg aangevoerd dat het openbare landbouwpad ten noorden van de Prikwei ten onrechte niet is meegenomen. Aan een half-verhard pad, zoals hier het geval is, moet volgens [A] in dit verband eenzelfde status worden toegekend als aan een verhard pad, hetwelk door de Bestuurscommissie als maatstaf voor wordt genomen voor het aanmerken als openbare weg.
4.3.2.
De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. De rechtbank begrijpt dat het een half-verhard pad betreft dat eigendom is van de gemeente en dat vanaf de openbare weg de Prikwei het land inloopt. Een aantal percelen van [A] zijn gelegen aan dit pad.
Uit de "nadere regels" blijkt dat de ontsluiting van kavels wordt bepaald aan de hand van de afstand tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg. Daargelaten de vraag of half-verhard gelijk moet worden gesteld met verhard, zou honorering van dit bezwaar met zich brengen dat het aantal te ontvangen punten zou moeten worden verminderd, omdat de percelen van [A] dichter bij de openbare weg zouden komen te liggen. Dit zou een verhoging van het aantal punten op grond waarvan de verschuldigde basiskosten worden berekend met zich brengen, en daarmee een hogere aanslag op de LGR. Reeds hierom zal dit bezwaar ongegrond worden verklaard.
4.4.1.
Het punt van bezwaar met betrekking tot de aanleg van een betonpad heeft betrekking op hetzelfde pad als hiervoor bedoeld. [A] wenst dat dit pad wordt verhard met beton omdat de Bestuurscommissie daarvoor op de begroting geld heeft gereserveerd en een ander, vergelijkbaar pad in de directe nabijheid ook is verhard. De Bestuurscommissie heeft daar tegen aangevoerd dat de LGR-procedure zich niet leent om padverharding af te dwingen, alsmede dat het pad niet is verhard omdat, in tegenstelling tot het andere, door [A] bedoelde pad, er bij het onderhavige pad slechts één gebruiker is, namelijk [A], en er ten behoeve van slechts één gebruiker geen verharding wordt aangebracht. Er heeft een reservering voor verharding plaatsgevonden omdat aanvankelijk niet duidelijk was hoeveel verschillende aanliggers het pad zou krijgen en de Bestuurscommissie wilde voorkomen dat financiële middelen zouden ontbreken, indien er verharding zou moeten plaatsvinden.
4.4.2.
De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. De LGR is het financiële sluitstuk van de herinrichting en is bedoeld om te komen tot de vaststelling van de financiële bijdrage die de eigenaren in het blok moeten leveren aan de totale kosten van de herinrichting. Met de Bestuurscommissie is de rechtbank van oordeel dat de beroepsprocedure inzake de LGR zich, gelet op het doel van de LGR, niet leent tot het alsnog afdwingen van een feitelijke activiteit als de verharding van een pad. Voorts kan er in dit kader niet aan worden voorbijgegaan dat de gemeente, en niet [A], eigenaar is van - de ondergrond van - het pad en [A] heeft niet gesteld op grond van welke titel hij, gelet op deze eigendomsverhouding, verharding zou kunnen afdwingen.
Afgezien van het voorgaande acht de rechtbank de uitleg van de Bestuurscommissie dat, zoals hiervoor weergegeven, voor één aanligger geen verharding wordt aangebracht redelijk, nu daarvan slechts één persoon zou profiteren terwijl de kosten van een dergelijke activiteit door alle eigenaren in het blok moeten worden gedragen. Dat de Bestuurscommissie zekerheidshalve een bedrag voor de verharding heeft gereserveerd doet daar niet aan af. Verder is onbetwist door de Bestuurscommissie gesteld dat [A] ontsluiting van de aanliggende percelen via eigen grond heeft en het bewuste pad derhalve ook niet beslist nodig heeft. Ook dit maakt dat er geen grondslag is voor honorering van de wens van [A].
4.5.
Het voorgaande leidt er toe dat het beroep van [A] ongegrond zal worden verklaard.
4.6.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten zal dragen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor het ongegrond;
- compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay en in het bijzijn van de griffier door hem in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.
fn 439
Rechtsmiddelenverwijzing
Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker(s), die voor de rechtbank zijn verschenen, en voor de bestuurscommissie, beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te 's-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.