ECLI:NL:RBNNE:2015:3692

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
4218103 VV EXPL 15-104
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van honorarium in het kader van een arbeidsovereenkomst versus overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als chef-redacteur, een vordering ingesteld tegen haar voormalige werkgever, gedaagde, met betrekking tot een honorarium van € 1.000,00 per maand dat zij sinds 2003 ontving voor additionele werkzaamheden. Eiseres stelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, terwijl gedaagde betwist dat er een arbeidsovereenkomst bestaat en stelt dat het gaat om een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat zonder nader feitelijk onderzoek niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De vordering van eiseres is afgewezen, en zij is veroordeeld in de kosten van de procedure. De zaak is behandeld in kort geding, waarbij de mondelinge behandeling plaatsvond op 16 juli 2015 en het vonnis is uitgesproken op 30 juli 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 4218103 / VV EXPL 15-104
Vonnis in kort geding d.d. 30 juli 2015
inzake
[naam: eiseres] ,
wonende te [plaats] ,
eiseres, hierna [naam: eiseres] te noemen,
gemachtigde mr. P.C.C. Oudhoff, werkzaam bij NVJ Advocaten en Juristen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde partij] ,
[gevestigd te plaats] ,
gedaagde, hierna [naam gedaagde partij] te noemen,
gemachtigde mr. S. op de Dijk, advocaat te Groningen.
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [naam: eiseres] gevorderd bij vonnis bij wijze van voorlopige voorziening [naam gedaagde partij] te veroordelen:
I. voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, maandelijks vanaf 1 januari 2015 tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam: eiseres] een bedrag van € 1.000,00 bruto te betalen, te verhogen met de wettelijke verhogingen en wettelijke rente voor zover een betaling later dan de 20ste van de maand plaatsvindt;
II. tot vergoeding van de door [naam: eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten, te begroten op de datum van het vonnis conform de Staffel buitengerechtelijke incassokosten (BIK) en salarissen in rolzaken sector kanton;
III. in de kosten van het geding.
[naam: eiseres] heeft bij brief van 10 juli 2015 producties in het geding gebracht.
Bij brieven van 13 juli 2015 en 14 juli 2015 heeft [naam gedaagde partij] producties in het geding gebracht. Vervolgens heeft [naam gedaagde partij] bij brief van 15 juli 2015 haar pleitnota, met daarin een incidentele vordering tot ontbinding van de arbeidsverhouding, en een productie in het geding gebracht.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2015. [naam: eiseres] is, bijgestaan door haar gemachtigde, ter zitting verschenen. Namens [naam gedaagde partij] is [directeur] , bijgestaan door haar gemachtigde, verschenen.
Partijen hebben hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De vaststaande feiten

1.1
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2
[naam: eiseres] is op 1 mei 2003 middels een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij [naam uitgeverij] (hierna: [naam uitgeverij] ) als chef-redacteur [naam BV] .
1.3
[naam: eiseres] heeft bij brief van 5 december 2005 aan de toenmalig hoofdredacteur, [naam hoofdredacteur] , het volgende geschreven, voor zover van belang:

Ik begon in 2003 als Chef Redactie ingeschaald in schaal 4 met een salaris van ca. 3900 euro. Dit salaris was substantieel minder dan ik tijdens mijn televisietijd verdiende. (…) Na ongeveer driekwart jaar heb ik met [naam voormalig hoofdredacteur] gesproken en hem mijn financiële situatie uitgelegd en gevraagd om een salarisverhoging.
(…)
Hij heeft toen, in het bijzijn van [naam 1] , de navolgende zaken toegezegd.
1. Maandelijks zou ik één groot verhaal schrijven voor [naam BV] en daar een honorarium voor krijgen van 1000 euro, dat ik aan [naam BV] zou factureren. Dit betrof dus een werkzaamheid waar [naam BV] normaal óók voor zou moeten betalen (als een freelancer het zou schrijven). Het betreft werkzaamheden die niet tot mijn functie van Chef behoorden, maar waarover dus aparte afspraken zijn gemaakt. In principe kreeg ik dus niets extra’s; ik dééd iets extra’s (in mijn vrije tijd) waarvoor ik apart gehonoreerd word. 2.Ik hoefde nog maar 4 dagen ter redactie te komen zodat ik één dag per week kon benutten voor het schrijven van [naam BV] verhalen en voor eventuele andere opdrachtgevers.(…)
Toen jij bij [naam BV] kwam (september 2004) stelde ik je op de hoogte van mijn afspraken met [naam voormalig hoofdredacteur] . Jij liet me toen weten dat men de afspraak op directieniveau “een draak van een constructie” vond, maar dat hij wel gehandhaafd bleef. Volgens mij is deze afspraak ook geen budgettaire last voor [naam BV] want ik doe additionele werkzaamheden, naast mijn functie van Chef, waarvoor ik zoals hiervoor beschreven afzonderlijk gehonoreerd word. (…)
1.4
Met ingang van 1 maart 2006 is de arbeidsovereenkomst van [naam: eiseres] gewijzigd in de functie van redacteur [naam BV] voor 36 uur per week. Bij brief van [naam uitgeverij] d.d. 22 maart 2006 zijn de afspraken omtrent de gewijzigde functie van [naam: eiseres] bevestigd. Deze brief is voor akkoord door [naam: eiseres] getekend. In deze brief staat, voor zover van belang, het volgende:

Functie
Met ingang van 1 maart 2006 word je aangesteld als Redacteur [naam BV] . (…)
Salaris
Jouw salaris bedraagt met ingang van 1 maart 2006 € 3.511,60 met daarbij behorend een persoonlijke toeslag (die meetelt met de pensioenbouw, winstdeling, inflatiecorrectie) van € 438,95. Daarmee komt je maandsalaris uit op € 3.950,55 bruto per maand bij een arbeidstijd van 36 uur per week. (…)
1.5
Daarnaast zijn [naam uitgeverij] en [naam: eiseres] op 24 maart 2006 een ‘Overeenkomst van Opdracht voor bepaalde tijd’ overeengekomen. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende:

ARTIKEL 1
Freelancer verricht voor opdrachtgever de volgende diensten: het maken van filmpjes bij artikelen van [naam BV] , met de frequentie van 2 x per maand.
Freelancer zal de werkzaamheden persoonlijk uitvoeren.
ARTIKEL 2
De overeenkomst wordt aangegaan per 1-3-2006 voor de duur van drie jaar met een wederzijdse opzeggingstermijn van een maand.
ARTIKEL 3
Freelancer ontvangt van opdrachtgever een honorarium voor de uitgevoerde opdracht van € 500,- per film. Freelancer declareert op maandbasis voor de gemaakte filmpjes. (…)
1.6
In 2009 is het maken van filmpjes geëindigd. [naam: eiseres] is maandelijks facturen voor een bedrag van € 1.000,00 blijven indienen en deze zijn door [naam uitgeverij] voldaan.
1.7
Met ingang van 1 september 2014 heeft [naam uitgeverij] het tijdschrift [naam BV] aan [naam gedaagde partij] verkocht. Er is sprake van overgang van onderneming.
1.8
[naam: eiseres] heeft bij e-mail van 1 oktober 2014 aan [naam gedaagde partij] verzocht in de nabije toekomst om tafel te gaan zitten om een minder omslachtige manier te bedenken voor het uitbetalen van de maandelijkse € 1.000,00. In deze e-mail staat onder meer het volgende:

[naam 2] ( [naam 2] – ktr.) heeft je waarschijnlijk al half uitgelegd dat ik al 13 jaar lang bij [naam uitgeverij] een deel van m’n salaris (1000 euro) als ‘freelancer in vaste dienst’ uitgekeerd krijg? Het is een omslachtige constructie die ooit door [naam 2] ’ voorganger [naam voormalig hoofdredacteur] is bedacht en daarna door [naam voormalig hoofdredacteur] opvolger [naam opvolger] weer een beetje is aangepast en toen opnieuw contractueel is vastgelegd.
(…)
Toen ik stopte bij televisie en bij [naam BV] solliciteerde, wilde [naam voormalig hoofdredacteur] me heel graag als chef bij [naam BV] hebben maar we kwamen niet uit de onderhandelingen qua salaris. Hij stelde toen voor om naast mijn chef functie extra dingen voor [naam BV] te doen die ik dan middels een vast maandbedrag kon factureren.
(…)
[naam 2] vond dat de montage van de filmpjes teveel tijd kostten en wilde dat ik die tijd ook aan het blad besteedde. Mijn productie schoot omhoog (…). Maar sinds een jaar of 2, 3 dient de factuur nu als verkapt salaris. (…)
1.9
Op 4 november 2014 heeft [naam: eiseres] bij brief de facturen voor de maanden september 2014 en oktober 2014 aan [naam gedaagde partij] doen toekomen. [naam: eiseres] heeft in haar brief vermeld:

(…) Zoals gezegd zijn deze maandelijkse facturen een vast onderdeel van mijn salaris – dat is bij mijn indiensttreding 13 jaar geleden zo afgesproken – en niet een vrijblijvende bijverdienste.
1.1
Bij e-mail van 26 november 2014 heeft [naam: eiseres] onder meer het volgende aan [naam gedaagde partij] medegedeeld:

Bijgaand mijn contracten van [naam uitgeverij] uit 2006. (…) Mijn functie veranderde destijds van chef naar verslaggever (…) en dus ging ik van salarisschaal 4 naar schaal 3. Omdat er was afgesproken dat ik onder dezelfde financiële voorwaarden van functie zou veranderen, kreeg ik het hoogste salaris dat je in schaal 3 kunt verdienen plus een persoonlijke toeslag om weer bij m’n oude salaris uit te kunnen komen.
Voor het aanvullende gedeelte van m’n honorarium is toen een freelance contract opgesteld voor 1000 euro dat elke drie jaar stilzwijgend werd verlengd.
Ik laat nu dus uitrekenen hoe dit op een schappelijke manier anders geregeld zou kunnen worden in de toekomst en ga je daar binnenkort een voorstel voor doen.
1.11
Sinds januari 2015 heeft [naam gedaagde partij] de maandelijkse facturen van € 1.000,00 niet meer voldaan.
1.12
Bij e-mail van 4 februari 2015 heeft [naam: eiseres] gemeld dat de facturen van december 2014 en januari 2015 nog niet zijn voldaan. Verder heeft zij een voorstel gedaan het bedrag van € 1.000,00 per maand om te zetten in een verhoging van haar salaris met een bedrag van € 770,00 bruto.
1.13
[naam gedaagde partij] heeft bij e-mail van 5 februari 2015 het volgende aan [naam: eiseres] kenbaar gemaakt:

Wij willen stoppen met de additionele vergoeding. In het contract worden de werkzaamheden beschreven die staan voor de EUR 1.000 vergoeding. De filmpjes worden niet meer gemaakt. In dat opzicht kun je niet voldoen aan artikel 5 van de overeenkomst. De reguliere redactionele werkzaamheden vallen onder je arbeidscontract.
1.14
In reactie daarop heeft [naam: eiseres] in haar e-mail van 9 februari 2015 bezwaar gemaakt tegen de beëindiging, omdat er sprake is van een arbeidsrelatie en dat de betalingen moeten worden gezien als loon. Verder heeft zij voorgesteld om tafel te gaan om een voor beide partijen bevredigende oplossing te vinden.
1.15
Bij brief van 17 maart 2015 heeft [naam gedaagde partij] het volgende aan [naam: eiseres] medegedeeld:

[naam gedaagde partij] stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de door u opgevoerde facturen thans en in het verleden sprake is van een overeenkomst van opdracht sedert 2003, dan wel sedert 2006, aangezien met betrekking tot deze werkzaamheden een gezagsverhouding tussen partijen ontbreekt.
Middels dit schrijven (en ingevolge artikel 7:408 BW) zegt [naam gedaagde partij] voor zover vereist en rechtens noodzakelijk, de hierboven bedoelde overeenkomst(en) onverwijld op, waarna [naam gedaagde partij] in geen enkele vorm gehouden is tot het voldoen van facturaties uwerzijds of elke andere vordering ten aanzien van het bovenstaande dan ook.
1.16
Vervolgens heeft [naam: eiseres] bij brief van 31 maart 2015 – kort gezegd – de nietigheid van de opzegging ingeroepen, omdat er geen sprake is van een overeenkomst van opdracht maar van een arbeidsovereenkomst en de ontslagvergunning ontbreekt. Zij heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat zij tevens valt onder artikel 1 lid b onder 2 BBA.
1.17
Bij schrijven van 30 april 2015 heeft [naam gedaagde partij] zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht die is aangegaan voor de duur van drie jaar en van rechtswege eindigde op 28 februari 2009. Daarnaast heeft [naam gedaagde partij] aangegeven dat een overeenkomst van opdracht niet overgaat naar de nieuwe werkgever.
1.18
In haar brief van 13 juli 2015 van [naam Director HR] (Director HR bij [naam uitgeverij] ) aan [naam gedaagde partij] heeft zij het volgende verklaard:

Sinds 2003 had mevrouw [naam: eiseres] de mogelijkheid € 1.000,00 per maand extra te factureren vanwege additionele, (digitale / video) werkzaamheden naast haar toenmalige functie. Deze werkzaamheden waren van andere aard dan de werkzaamheden waarvoor zij een arbeidsovereenkomst had.
De genoemde € 1.000,00 was geen integraal onderdeel van het bruto maandsalaris van mevrouw [naam: eiseres] . Mevrouw [naam: eiseres] leverde jaarlijks een VAR verklaring en een eigen verklaring aan waarmee zij zich in onze ogen gedroeg als een zelfstandige voor wat betreft deze specifieke additionele activiteiten. De overeenkomst van opdracht voor de additionele werkzaamheden zou in 2009 eindigen, maar deze is om onduidelijke redenen tweezijdig stilzwijgend voortgezet.
1.19
[naam: eiseres] heeft een schriftelijke verklaring van [naam voormalig hoofdredacteur] (voormalig hoofdredacteur van [naam BV] ) d.d. 1 maart 2015 overgelegd. Hierin staat het volgende:

In mei 2003 zijn [naam: eiseres] en ik een salarisbedrag overeengekomen voor haar werkzaamheden als chef redactie bij [naam BV] , volgens de toen geldende schaalindeling. Voor zover ik mij dat goed herinner, heb ik daarnaast met [naam: eiseres] de mondelinge afspraak gemaakt dat zij maandelijks 1000 euro extra (d.w.z. bovenop haar schaalsalaris) mocht factureren in ruil voor ten minste één interview of ander omvangrijk [naam BV] -artikel per maand. (…)
1.2
[naam: eiseres] heeft tevens een schriftelijke verklaring van [naam 3] overgelegd d.d. 30 juni 2015. [naam 3] heeft [naam: eiseres] in 2006 bijgestaan in de onderhandelingen met [naam uitgeverij] . Hierin staat onder meer het volgende:

(…) Daarnaast hebben we toen met de heer [naam 4] nadere afspraken gemaakt over de € 1.000,- honorarium, die je sinds je indiensttreding bij [naam uitgeverij] als freelancer ontving voor extra journalistieke werkzaamheden. De reden voor het maken van deze afspraken was dat de oorspronkelijke afspraken bij indiensttreding mondeling waren gemaakt en niet schriftelijk vastgelegd. Het honorarium was je bij je salarisonderhandelingen overeengekomen als aanvulling op het vaste maandsalaris, dat werd ingeschaald in de eindschaal van je functie, en was bedoeld ter compensatie van het verschil in inkomsten dat door de overstap van je eerdere baan bij de omroep naar [naam uitgeverij] zou ontstaan. (…)
Vervolgens zijn we met de heer [naam 4] overeengekomen om het honorarium in de vorm van een Overeenkomst van Opdracht vast te leggen pet 1 maart 2006. Daarmee was die overeenkomst niet anders dan een constructie om je inkomsten uit werkzaamheden hij [naam uitgeverij] te garanderen en te continueren. De uiteindelijke bedoeling was dat het honorarium van € 1.000,- in het vaste salaris zou worden opgenomen zodra dit op grond van de cao of het beloningsbeleid mogelijk was.
1.21
[naam: eiseres] heeft de facturen van € 1.000,00 per maand als ‘Bijverdiensten of inkomsten als freelancer, alfahulp, artiest of beroepssporter’ bij de Belastingdienst opgegeven.

2.Het standpunt van [naam: eiseres]

2.1
heeft doorbetaling van haar honorarium van € 1.000,00 per maand gevorderd. Bij haar indiensttreding is mondeling overeengekomen dat zij een factuur van € 1.000,00 kon indienen voor additioneel journalistiek werk. Dit werd in 2006 in een overeenkomst van opdracht gegoten.
2.2
Primair heeft [naam: eiseres] zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:610a BW. De werkzaamheden worden in dienst van [naam gedaagde partij] verricht tegen loon, gedurende zekere tijd. Er dient te worden gekeken naar de feitelijke situatie. Voor de uitleg is tevens de lijn in de jurisprudentie van belang. Bepalend is hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven. De bedoeling was [naam: eiseres] een extra inkomen te verschaffen, omdat zij reeds in het einde van haar schaal zat. Vanaf 2009 heeft zij voor de facturen hetzelfde werk verricht dat zij reeds deed op basis van haar arbeidsovereenkomst. Daarnaast bestaat het rechtsvermoeden van genoemd artikel.
2.3
Subsidiair heeft [naam: eiseres] gesteld dat er sprake is van een arbeidsverhouding conform artikel 1 lid b onder 2 BBA.
2.4
In beide gevallen is voor de beëindiging een ontslagvergunning nodig. [naam: eiseres] heeft de nietigheid van de beëindiging ingeroepen, waardoor de arbeidsovereenkomst dan wel de arbeidsverhouding doorloopt.
2.5
De incidentele vordering van [naam gedaagde partij] is te laat ingediend en dient daarom afgewezen te worden. Verder is er geen sprake van onvoorziene omstandigheden en kan niet met terugwerkende kracht worden ontbonden.

3.Het standpunt van [naam gedaagde partij]

3.1
Er is sprake van een overeenkomst van opdracht, nu niet is voldaan aan de voorwaarden van een arbeidsovereenkomst. Het was de intentie van partijen de extra werkzaamheden niet in de arbeidsovereenkomst op te nemen. [naam: eiseres] heeft zich als freelancer gedragen, zij heeft in haar brief van 5 december 2005 bevestigd dat er sprake is van additionele werkzaamheden en zij heeft nooit kenbaar gemaakt dat deze werkzaamheden een onderdeel uitmaken als vaste component van haar arbeidsovereenkomst. Uit de facturen blijkt eveneens dat het om additionele werkzaamheden gaat. Daarmee is het rechtsvermoeden dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst weerlegd. Bij de overgang van onderneming is de overeenkomst van opdracht niet overgenomen.
3.2
Als uitgangspunt dient de tussen [naam uitgeverij] en [naam: eiseres] gesloten overeenkomst van opdracht in 2006 te dienen. Deze overeenkomst is van rechtswege geëindigd op 28 februari 2009. Kennelijk is deze stilzwijgend verlengd, aangezien [naam: eiseres] tot op heden nog steeds facturen indient. [naam gedaagde partij] heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat [naam: eiseres] reeds vanaf 2003 facturen heeft ingediend en dat deze zijn betaald. [naam gedaagde partij] heeft verder betwist dat er thans nog extra werkzaamheden worden verricht.
3.3
Artikel 1 onder b sub 2 BBA kan geen toepassing vinden gelet op de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond (arbeid van bijkomstige aard).
3.4
[naam gedaagde partij] heeft verzocht, indien geoordeeld wordt dat [naam: eiseres] met betrekking tot de gefactureerde werkzaamheden is aan te merken als werknemer in de zin van artikel 1 onder b sub 2 BBA, de arbeidsverhouding voor dat deel met terugwerkende kracht te ontbinden per 1 januari 2015 op grond van artikel 6:258 BW jo. 6:260 BW, zonder toekenning van een vergoeding.

4.Beoordeling

4.1
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [naam: eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
4.2
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
4.3
Het geschil dat partijen verdeeld houdt is of er betreffende de facturen van € 1.000,00, die [naam: eiseres] per maand in rekening brengt, sprake is van een overeenkomst van opdracht dan wel een arbeidsovereenkomst.
4.4
Vaststaat dat tussen [naam uitgeverij] en [naam: eiseres] op 24 maart 2006 een overeenkomst van opdracht is gesloten waarin is bepaald dat [naam: eiseres] voor [naam uitgeverij] twee filmpjes per maand zal maken bij artikelen van [naam BV] . Voor deze filmpjes mag zij per maand in totaal € 1.000,00 in rekening brengen. Verder staat vast dat deze werkzaamheden in 2009 zijn beëindigd, maar dat [naam: eiseres] daarna nog elke maand een factuur van € 1.000,00 in rekening heeft gebracht bij [naam uitgeverij] en later bij [naam gedaagde partij] .
4.5
[naam: eiseres] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er voor dit gedeelte van de werkzaamheden sprake is van een arbeidsovereenkomst nu voldaan is aan de daaraan verbonden voorwaarden. [naam gedaagde partij] heeft dit betwist. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [naam: eiseres] een aantal producties in het geding gebracht, waaronder een aantal door haar geschreven brieven waarin zij de situatie uit de doeken doet aan [naam uitgeverij] dan wel [naam gedaagde partij] . Uit deze brieven blijkt echter niet ondubbelzinnig dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. [naam: eiseres] heeft immers, onder meer, in deze brieven vermeld dat zij voor het bedrag dat zij factureert extra werkzaamheden in haar eigen tijd heeft verricht en dat voor het aanvullende gedeelte van haar honorarium een freelancecontract is opgesteld voor € 1000,00 dat elke drie jaar stilzwijgend wordt verlengd. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij voor deze werkzaamheden 4 uren wordt vrijgesteld. Anderzijds heeft zij gesteld dat de additionele vergoeding als loon moet worden gezien.
4.6
De door [naam: eiseres] overgelegde verklaringen van [naam voormalig hoofdredacteur] en [naam 3] , zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 1.20 en 1.21, bieden evenmin een duidelijk beeld over de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst dan wel een overeenkomst van opdracht. [naam voormalig hoofdredacteur] heeft immers slechts verklaard dat een mondelinge afspraak is gemaakt dat [naam: eiseres] maandelijks € 1.000,00 extra mocht factureren in ruil voor ten minste één interview of ander omvangrijk [naam BV] -artikel per maand. [naam 3] heeft aan de ene kant verklaard dat [naam: eiseres] de facturen van € 1.000,00 sinds haar indiensttreding bij [naam uitgeverij] als freelancer ontving voor extra journalistieke werkzaamheden, dat dit was bedoeld ter compensatie van het verschil in inkomsten door de overstap van haar eerdere baan bij de omroep naar [naam uitgeverij] en dat dit vervolgens in een Overeenkomst van Opdracht is vastgelegd. Aan de andere kant heeft [naam 3] verklaard dat die overeenkomst niets anders was dan een constructie om de inkomsten uit werkzaamheden hij [naam uitgeverij] te garanderen en te continueren en dat het de uiteindelijke bedoeling was dat het honorarium van € 1.000,00 in het vaste salaris zou worden opgenomen zodra dit op grond van de cao of het beloningsbeleid mogelijk was.
4.7
Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat zonder nader feitelijk onderzoek c.q. nadere bewijsvoering niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een arbeidsovereenkomst dan wel een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter komt daardoor ook niet toe aan de beoordeling van de door [naam: eiseres] aangevoerde subsidiaire grond van de vordering, zijnde dat volgens [naam: eiseres] sprake is van een arbeidsverhouding conform artikel 1 lid b onder 2 BBA. Aangezien een kort geding zich niet leent voor nader feitelijk onderzoek dan wel nadere bewijsvoering, zal de vordering worden afgewezen.
4.8
Met betrekking tot de door [naam gedaagde partij] ingestelde incidentele vordering overweegt de kantonrechter als volgt. [naam gedaagde partij] heeft gevorderd dat, voor zover [naam: eiseres] is aan te merken als werknemer in de zin van artikel 1 onder b sub 2 BBA, de arbeidsverhouding voor dat deel met terugwerkende kracht dient te worden ontbonden per 1 januari 2015 op de voet van artikel 6:258 BW jo. 6:260 BW. Nu de kantonrechter echter niet zonder nader feitelijk onderzoek c.q. nadere bewijsvoering kan vaststellen of er sprake is van een arbeidsverhouding conform genoemd artikel komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de incidentele vordering van [naam gedaagde partij] .
4.9
[naam: eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vordering van [naam: eiseres] af;
veroordeelt [naam: eiseres] in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 300,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 30 juli 2015 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mdh