ECLI:NL:RBNNE:2015:3690

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
18.730335-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zware verwondingen door alcoholgebruik

Op 28 juli 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die betrokken was bij een verkeersongeval op 22 augustus 2014. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, veroorzaakte een aanrijding waarbij een 18-jarige voetganger om het leven kwam en zijn vriendin ernstig gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door met zijn voertuig op de linkerzijde van de rijbaan te rijden, terwijl het donker was en de weg onverlicht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar. De rechtbank overwoog dat de ernst van de gevolgen van het ongeval en de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen moesten worden in de strafmaat. De verdachte had eerder al een geldboete gekregen voor rijden onder invloed en was in 2010 veroordeeld voor een snelheidsovertreding. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend, gezien de omstandigheden van de zaak en de impact op de slachtoffers en hun families.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730335-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 juli 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2014, te [pleegplaats] , althans in de gemeente
Súdwest-Fryslân, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Citroën, daarmede rijdende over
de weg, [naam weg] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, althans voorafgaand aan
het besturen van genoemd motorrijtuig alcohol had genuttigd,
genoemd motorrijtuig heeft bestuurd en/of (daarbij) rijdend op de
[naam weg] ,
terwijl de duisternis was ingevallen en/of het door verdachte bereden
weggedeelte onverlicht was,
met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig op de (voor verdachte)
linkerzijde van de rijbaan en/of (deels) in de linkerberm is gaan rijden en/of
(daarbij) de aan de (voor verdachte) uiterst linkerzijde van de weg en/of in
de berm lopende voetganger(s) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] niet heeft
opgemerkt,
tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte
bestuurde motorrijtuig en die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] ,
waardoor genoemde [slachtoffer 1] werd gedood en/of aan genoemde [slachtoffer 2] zwaar
lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben en gebroken enkel, werd
toegebracht,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 augustus 2014, te [pleegplaats] , althans in de gemeente
Súdwest-Fryslân, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Citroën),
daarmee rijdende op de weg, de [naam weg] [nummer] ,
terwijl de duisternis was ingevallen en/of het door verdachte bereden
weggedeelte onverlicht was,
met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig op de (voor verdachte)
linkerzijde van de rijbaan en/of (deels) in de linkerberm is gaan rijden en/of
(vervolgens) tegen/op de (voor verdachte) aan de linkerzijde van de weg en/of
in de linkerberm lopende voetganger(s) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is
gebotst/aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van 240 uren taakstraf, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van 1 jaar ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.

Beoordeling van het bewijs

Bespreking van de aangevoerde verweren
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij niet aan de linkerzijde van de weg heeft gereden en dat hij niet met de wielen in de linkerberm is gereden omdat hij altijd (uiterst) rechts rijdt. De rijsporen in de berm zouden van een andere keer afkomstig kunnen zijn omdat hij zijn honden daar wel eens uitlaat. De raadsvrouw heeft diverse vraagtekens geplaatst bij het uitgevoerde onderzoek naar de sporen in de linkerberm en de plaats waar de slachtoffers zich op de weg bevonden op het moment van de aanrijding. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde nu er mogelijk alleen sprake is geweest van een tijdelijke onoplettendheid en er geen sprake is geweest van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) het aankomt op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat een verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de
voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank ziet geen redenen te twijfelen aan de in de verkeersongevalsanalyse opgenomen waarnemingen en de daaruit getrokken conclusies, met name ten aanzien van de positie van de auto van verdachte op het moment van het ongeval. Uit de hieronder bij de bewijsmiddelen opgenomen verklaring van [slachtoffer 2] en uit het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, volgt dat het voertuig van verdachte zich, op het moment van het ongeval, niet uiterst rechts maar op de linkerzijde van de rijbaan bevond. De rechtbank schuift dan ook de andersluidende verklaring van verdachte terzijde.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte niet uiterst rechts heeft gereden maar dat hij met zijn voertuig op de linkerzijde van de rijbaan is gaan rijden. Dit is een ernstige verkeersovertreding. Aan de linkerzijde van de rijbaan bevonden zich twee voetgangers. Verdachte heeft verklaard dat hij deze voetgangers niet heeft gezien. Dat is dan ook de reden dat hij niet tijdig is gestopt of uitgeweken. Ook dat is een ernstige verkeersovertreding aangezien verdachte de betreffende voetgangers had kunnen en ook had moeten zien. Daar komt bij dat het ongeval plaatsvond op een smalle weg zonder verlichting, hetgeen extra voorzichtigheid vergt. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en de rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen.
De raadsvrouw heeft gesteld dat, als er geen vrijspraak volgt van de gehele tenlastelegging, de zaak zou moeten worden aangehouden omdat het onderzoek naar de oorzaken e.d. van het ongeval meer diepgang verlangt. De raadsvrouw verzoekt daartoe benoeming van een nieuwe, onafhankelijke rapporteur die een eigen rapport moet opstellen.
De rechtbank wijst dit verzoek af. De raadsvrouw heeft niet aangegeven op welke wijze er meer diepgaand onderzoek zou kunnen worden verricht nu duidelijk is dat er geen nieuw onderzoek naar het bandenspoor in de berm of naar sporen op de weg of naar sporen op de auto van verdachte kan plaatsvinden. Daar komt bij dat de conclusie van verbalisanten dat het voertuig van verdachte zich op het moment van het ongeval aan de linkerzijde van de weg bevond, wordt gesteund door de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 2] .
De bewijsmiddelen
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 14 juli 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 22 augustus 2014 heb ik als bestuurder van een personenauto gereden over de [naam weg] in de richting van [pleegplaats] . Ik ben met mijn auto tegen twee voetgangers gereden. Later hoorde ik dat dit [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren en dat [slachtoffer 1] door de botsing is overleden en dat [slachtoffer 2] gewond is geraakt. Ik kende de weg goed. Het is een smalle weg en het was donker. Ik voerde dimlicht op het moment van de botsing. Ik heb de voetgangers niet gezien, niet van te voren en ook niet vlak voor of tijdens de botsing. Ik had tevoren alcohol gedronken.
2. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014092442-1, d.d. 24 november 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 22 augustus 2014 kreeg ik kennis van een verkeersongeval.
Ongeval: datum 22 augustus 2014, omstreeks 21:52 uur, [naam weg] , [pleegplaats] .
Een voor het openbaar verkeer openstaande weg. Duisternis. Geen wegverlichting.
Betrokken voertuig: personenauto, Citroën Xsara picasso.
Betrokken bestuurder: [verdachte] .
Betrokken personen: voetganger [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Bij of kort na het ongeval is [slachtoffer 1] overleden.
3. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02KB-2014092442-26, d.d. 31 augustus 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 22 augustus 2014 liep ik met mijn vriend buiten [pleegplaats] op de [naam weg] . We liepen met z'n tweeën aan de linkerkant van de weg (tegen het tegemoetkomende verkeer in). Het was erg donker. We liepen richting [pleegplaats] .
4. Een geneeskundige verklaring, op 26 november 2014 opgemaakt en ondertekend door een arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 2] .
Datum waarop de persoon werd onderzocht: 22 augustus 2014.
Uitwendig waargenomen letsel: kortademig, zwelling rechter bovenbeen.
Overige informatie: Ribbreuken. Enkelbreuk (operatie).
5. Een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, nummer 220814.2230.21557, d.d. 31 oktober 2014 op ambtseed opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:
Op 22 augustus 2014 hebben wij een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het verkeersongeval.
De beide voetgangers werden door de linker voorzijde van de personenauto aangereden. De voetgangers kwamen in de linkerberm terecht. De mannelijke voetganger overleed de volgende ochtend in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. In aanwezigheid van Hettema, werd de lijkschouw op 23 augustus 2014 verricht. Bij de schouw bleek dat het slachtoffer vermoedelijk als gevolg van traumatisch hersenletsel en inwendige bloedingen was overleden. Voornoemd letsel kon worden toegeschreven aan geweld van buitenaf op het lichaam en kan worden gerelateerd aan het ongeval.
De ongevalslocatie bevond zich op een weg die ter plaatse bestond uit één rijbaan met een breedte van ongeveer 4,5 meter. Aan weerszijden van deze rijbaan was op een afstand van ongeveer 1 meter vanaf de rijbaankant een onderbroken kantstreep aangebracht.
Uit het onderzoek is gebleken dat de toedracht van het ongeval te wijten is geweest aan de gedraging van de bestuurder van de personenauto. Uit het aangetroffen bandenspoor in de linkerberm en de oorsprong van de slip/schuifsporen (vanaf de linker rijbaankant) kan vrijwel zeker worden vastgesteld dat de personenauto op de linkerhelft van de rijbaan heeft gereden. Nagenoeg alle aangetroffen sporen, waaronder de afgebroken voertuigdelen, en de beide aangereden slachtoffers bevonden zich op de linkerhelft van de rijbaan of in de linkerberm.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 augustus 2014, te [pleegplaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Citroën, daarmede rijdende over de weg, [naam weg] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl verdachte voorafgaand aan het besturen van genoemd motorrijtuig alcohol had genuttigd, genoemd motorrijtuig heeft bestuurd en daarbij rijdend op de [naam weg] terwijl de duisternis was ingevallen en het door verdachte bereden weggedeelte onverlicht was, met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig op de voor verdachte linkerzijde van de rijbaan is gaan rijden en daarbij de aan de voor verdachte linkerzijde van de weg lopende voetgangers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet heeft opgemerkt, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] ,
waardoor genoemde [slachtoffer 1] werd gedood en aan genoemde [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben en een gebroken enkel, werd toegebracht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is schuldig aan het veroorzaken van een verkeersongeval met zeer ernstige gevolgen. Twee voetgangers en hun hond zijn door verdachte aangereden, de 18-jarige man is overleden, zijn toen 18-jarige vriendin raakte ernstig gewond. Uit de door de vrouw ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij nog dagelijks lijdt onder de gevolgen van dit ongeval, zowel lichamelijk als geestelijk. De beide families zijn getroffen door een onherstelbaar leed.
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport blijkt dat het ongeval verdachte nog dagelijks bezig houdt en dat hij gebukt gaat onder de ernstige gevolgen die het ongeval voor de slachtoffers heeft gehad. Verder wordt vermeld dat verdachte op 16-jarige leeftijd is aangereden en dat hij ten gevolge daarvan arbeidsongeschikt is. Verdachte woont alleen en leeft vrij geïsoleerd. Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in 2013 is veroordeeld tot een geldboete in verband met het rijden onder invloed van alcohol en dat hij in 2010 is veroordeeld voor een snelheidsovertreding.
Met betrekking tot de op te leggen straf staat voorop dat er geen sprake is geweest van opzet bij de verdachte en dat er geen sprake is van één van de in de wet omschreven strafverzwarende omstandigheden. Verdachte had weliswaar tevoren alcohol gedronken maar de ademanalyse heeft uitgewezen dat het alcoholgehalte in de adem van verdachte beneden de wettelijke limiet van 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht lag. De rechtbank heeft daarnaast de lichtste vorm van schuld bewezen verklaard.
De landelijke oriëntatiepunten geven aan dat in deze omstandigheden oplegging van een maximale taakstraf alsmede een jaar ontzegging van de rijbevoegdheid het uitgangspunt is. De officier van justitie heeft geëist dat dit aan verdachte wordt opgelegd. De raadsvrouw heeft aangegeven dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid een enorme impact op verdachte zal hebben in verband met het isolement waarin hij zal komen te verkeren.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot het oordeel dat de geëiste taakstraf en de geëiste ontzegging van de rijbevoegdheid passend zijn. In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende grond om te komen tot oplegging van een voorwaardelijke rij-ontzegging. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte tweemaal eerder voor een verkeersdelict is veroordeeld, zoals hierboven aangegeven.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van een jaar.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2015.
Komrij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Eelsing
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Sieders
locatie Leeuwarden,