ECLI:NL:RBNNE:2015:367

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
18.830119-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, die als financieel administratief medewerker werkzaam was bij een bedrijf, heeft in de periode van 17 februari 2007 tot en met 14 mei 2010 en van 1 november 2012 tot en met 10 mei 2013, geldbedragen van in totaal ongeveer € 258.791,63 verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen die toebehoorden aan zijn werkgever, wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd, wat heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychiatrische en psychologische rapportages, waaruit bleek dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en pathologisch gokken, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 336 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling voor zijn problematiek. De benadeelde partij, het bedrijf waar de verdachte werkte, heeft een vordering ingediend voor materiële schade, maar deze is niet-ontvankelijk verklaard omdat er al een executoriale titel bestond. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830119-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
29 januari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2015. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Winschoten.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2007
tot en met 14 mei 2010, in de gemeente Groningen, in ieder geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) geldbedrag(en) (totaal geldbedrag ongeveer
225.667,17 euro), in elk geval enig geldbedrag, dat/die (telkens) geheel of
ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en),
verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als
financieel administratief medewerker, in elk geval anders dan door misdrijf,
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2012
tot en met 10 mei 2013, in de gemeente Groningen, in ieder geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) geldbedrag(en) (totaal geldbedrag ongeveer
33.124,46 euro), in elk geval enig geldbedrag, dat/die (telkens) geheel of ten
dele toebehoorde(n) aan [bedrijf], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en), verdachte
(telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als financieel
administratief medewerker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich
had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring door verdachte ter terechtzitting afgelegd het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Beoordeling
Bewezenverklaring
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 en 2 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 augustus 2013, opgenomen op p. 174 e.v. van dossier nummer 2013086471 d.d. 24 april 2014, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [persoon]
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 augustus 2013, opgenomen op p. 174 e.v. van dossier nummer 2013086471 d.d. 24 april 2014, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [persoon]
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 17 februari 2007 tot en met 14 mei 2010 in de gemeente Groningen telkens opzettelijk een geldbedrag (totaal geldbedrag ongeveer 225.667,17 euro), dat telkens toebehoorde aan [bedrijf]en welk geldbedrag verdachte telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als
financieel administratief medewerker onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 november 2012 tot en met 10 mei 2013 in de gemeente Groningen telkens opzettelijk een geldbedrag (totaal geldbedrag ongeveer
33.124,46 euro), dat telkens toebehoorde aan [bedrijf]
en welk geldbedrag verdachte telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als financieel administratief medewerker onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de feiten

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1.
verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
2.
verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage Pro Justitia d.d. 26 december 2014, opgemaakt door F. Harmanny-Wiersma, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 24 december 2014, opgemaakt door H. Scharft, psycholoog.
De conclusie van de psychiatrische onderzoeksrapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een autismespectrumstoornis die geclassificeerd kan worden als de stoornis van Asperger. Daarnaast is er sprake van pathologisch gokken. Er wordt geadviseerd om verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De conclusie van de psychologische onderzoeksrapportage luidt, zakelijk weergegeven dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een schizoïde persoonlijkheidsstoornis en aan een ziekelijke stoornis in de vorm van pathologisch gokken. Er wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in licht verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 335 dagen waarvan 300 dagen voorwaardelijk met aftrek met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in de rapportage van de reclassering d.d. 29 augustus 2014 en een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie meegenomen dat de ten laste gelegde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, dat verdachte een blanco strafblad heeft en de voorlopige hechtenis van verdachte vanaf april 2014 onder strikte voorwaarden is geschorst.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, waarbij meegewogen dient te worden dat verdachte sinds 9 maanden onderworpen is aan Elektronisch Toezicht, alsmede een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden toezicht door de reclassering en ambulante behandeling door de AFPN.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen- en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie en hetgeen de raadsvrouw ter verdediging heeft aangevoerd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking bij het bedrijf waar hij al 20 jaar werkzaam was. Verdachte heeft vanaf 2007 stelselmatig geldbedragen die toebehoorden aan zijn werkgever overgeboekt naar zijn eigen rekening. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 258.791,63. Op het moment dat de frauduleuze handelingen aan het licht kwamen, is verdachte zonder enige verantwoording af te leggen, naar Canada gevlucht. Verdachte heeft met zijn handelen het bedrijf van zijn werkgever grote financiële schade berokkend en hij heeft het vertrouwen van zijn werkgever ernstig geschaad. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d.
18 december 2014, waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking de conclusies van de psychiatrische en psychologische onderzoeksrapportages Pro Justitia, dat het bewezenverklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Tevens heeft de rechtbank gelet op de rapportage van de reclassering d.d. 29 augustus 2014.
De reclassering heeft gerapporteerd dat de kans op herhaling laag gemiddeld wordt geschat indien er sprake is van wonen bij Exodus Groningen, behandeling door Lentis en begeleiding in de vorm van reclasseringstoezicht.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte gepleegde feiten in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
Nu verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft, hij sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis negen maanden Elektronisch Toezicht heeft ondergaan en de feiten in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend, ziet de rechtbank geen aanleiding om thans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport d.d. 29 augustus 2014.
Blijkens de onderzoeksrapportages zal verdachte gelet op zijn problematiek langdurig begeleid en gecontroleerd moeten worden, ook omdat de kans op terugval in zijn gokverslaving aanwezig is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een proeftijd van 2 jaar niet volstaat en er een proeftijd van 3 jaar aan de deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden verbonden.
Om uitdrukking te geven aan de ernst van de gepleegde feiten, zal de rechtbank tevens een taakstraf van maximale duur opleggen.

Vordering van de benadeelde partij

Als benadeelde partij zich in het strafproces gevoegd [bedrijf], gevestigd te Groningen.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 348.797,98 aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Wel dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd, waarbij die niet ziet op de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij reeds beschikt over een executoriale titel ter zake haar vordering op verdachte, zulks uit hoofde van een door de civiele rechter van deze rechtbank gewezen vonnis d.d. 18 februari 2014. Gelet daarop heeft de benadeelde partij thans geen belang meer bij haar vordering, zodat zij daarin niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank acht derhalve ook geen termen aanwezig om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 336 dagen

Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
300 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd een of meer bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de verdachte zich binnen vijf dagen volgend op de start van het reclasseringstoezicht telefonisch melden bij Reclassering Nederland te Groningen, op het volgend adres: Leonard Springerlaan 21 te Groningen;
- dat veroordeelde zich laat behandelen door Lentis of een vergelijkbare instelling zolang de reclassering dit nodig acht;
- dat veroordeelde zich laat begeleiding door de VNN of een vergelijkbare instelling zolang de reclassering dit nodig acht;
- dat veroordeelde verplicht is te verblijven in Exodus Groningen en zich houdt aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij

Verklaart de benadeelde partij
[bedrijf], gevestigd te Groningen, in de vordering niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. A.F. Gerding, voorzitter,
F. de Jong en J.N.M. Blom, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Fennema als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2014.
Mr. J.N.M. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.