ECLI:NL:RBNNE:2015:3615

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
18.720051-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen en aanwezig hebben van hennep in woning

Op 3 juli 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor het telen en aanwezig hebben van hennep in zijn woning. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 150 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 75 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2015, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. T. van der Goot. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf. De tenlastelegging omvatte het telen van hennepplanten in de periode van 1 december 2013 tot en met 6 februari 2014 en het aanwezig hebben van 346 hennepplanten op 7 februari 2014. De rechtbank achtte de feiten bewezen en oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Ondanks dat de verdachte 80-100% arbeidsongeschikt is, werd de taakstraf passend geacht. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de oriëntatiepunten van het LOVS. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. E.G.C. Groenendaal niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720051-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 juli 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 6 februari 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (in een pand gelegen aan of bij [locatie], aldaar) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 7 februari 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan of bij [locatie], aldaar), (in totaal) 346 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis met aftrek van het voorarrest.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past met betrekking tot de ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 juni 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2014014252 d.d. 3 oktober 2014, inhoudende de verklaring van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 6 februari 2014 te [pleegplaats] in de gemeente Smallingerland, opzettelijk heeft geteeld, in een pand gelegen aan [locatie] aldaar, een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 7 februari 2014 te [pleegplaats] in de gemeente Smallingerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand gelegen aan [locatie] aldaar, in totaal 346 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod, terwijl het een grote hoeveelheid van het middel betreft;
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod, terwijl het een grote hoeveelheid van het middel betreft.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige schulduitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland d.d. 11 juni 2015, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in de kelder van zijn woning en in zijn schuur hennep geteeld en hennepplanten in zijn bezit gehad. Het telen van hennep veroorzaakt vaak overlast. Daarnaast geeft telen van en de handel in hennep veelvuldig aanleiding voor andere vormen van criminaliteit, waaronder gewelds- en vermogensdelicten. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de handel in verdovende middelen.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, hierin geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten van het LOVS. Uit de toelichting bij de oriëntatiepunten blijkt dat deze zijn bedoeld voor een first-offender.
De reclassering schat het recidiverisico laag in en voor zover zij het kan inschatten heeft verdachte zijn leven goed op orde. De reclassering ziet derhalve geen aanknopingspunten verdachte in een verplicht kader te begeleiden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals in de oriëntatiepunten wordt genoemd, niet nodig. Gelet op de ernst van het feit zal de rechtbank echter wel een hogere taakstraf opleggen dan in de oriëntatiepunten is genoemd.
Alles overwegend acht de rechtbank de taakstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verdachte 80-100 % arbeidsongeschikt is geen reden om deze te matigen. Verdachte heeft zich hierdoor ook niet laten weerhouden de strafbare feiten te plegen. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij in staat en bereid is (aangepaste) werkzaamheden te verrichten. Dit is in het verleden, bij een vorige veroordeling, ook goed verlopen. In de omstandigheid dat er publiciteit is geweest bij het ontdekken van de hennepkwekerij bij verdachte, ziet de rechtbank -anders dan de raadsman- geen aanleiding om de straf te matigen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 150 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. E.G.C. Groenendaal, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2015.
Mr. E.G.C. Groenendaal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Sikkema
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
De Wit
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Zandstra-Alkema
locatie Leeuwarden,