ECLI:NL:RBNNE:2015:3595

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
Awb 15/1920
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening evenementenvergunning Keienfestival en oldtimershow Westerbork

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juli 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een evenementenvergunning voor het Keienfestival en een oldtimershow in Westerbork, dat op 28 juni 2015 zou plaatsvinden. De burgemeester van Midden-Drenthe had op 22 mei 2015 een evenementenvergunning verleend aan de Stichting Zomeractiviteiten. Verzoeker, een inwoner van Westerbork, maakte bezwaar tegen deze vergunning en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor overlast door geluidsproductie van het evenement.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester een discretionaire bevoegdheid heeft bij het verlenen van evenementenvergunningen, zoals vastgelegd in de Festiviteiten en evenementenverordening van de gemeente Midden-Drenthe. De verordening staat in de dorpskern van Westerbork een bepaald aantal evenementen per periode toe, en het aantal evenementen dat met het Keienfestival zou plaatsvinden, overschreed deze norm niet. De voorzieningenrechter concludeerde dat de geluidsnorm van 85 dB(A), zoals voorgeschreven in het Tebodin-rapport, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling valt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang was dat de afwijzing van de vergunning zou rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester bezig is met het ontwikkelen van nieuw beleid, maar tot die tijd kan hij terugvallen op eerder goedgekeurd beleid. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Afdeling bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/1920

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2015 in de zaak tussen

[naam verzoeker], te Westerbork, verzoeker,

en

de burgemeester van Midden-Drenthe, verweerder.

Als derde belanghebbende heeft
de Stichting Zomeractiviteitenaan het geding deelgenomen.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2015 heeft verweerder een evenementenvergunning verleend aan de Stichting Zomeractiviteiten voor het houden van het Keienfestival en een oldtimershow op 28 juni 2015 in het centrum van Westerbork. De gevels van de omliggende woningen mogen op grond van deze vergunning met niet meer 85 dB(A) worden belast.
Verzoeker heeft op 1 juni 2015 bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Tevens heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 juni 2015.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.E. Berends en
M.M.P. Vrancken. Namens verweerder zijn H.M. Teyma, J. Schrotenboer en J.J. de Muinck verschenen. Namens vergunninghouder zijn P.J.I. Muller en L. Witteveen verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig, gelet op het feit dat het festival reeds op 28 juni 2015 zal plaatsvinden. Ook overig ziet de voorzieningenrechter geen beletsel voor behandeling van het verzoek.
3. Toepasselijke regelgeving
3.1.
In artikel 7, eerste lid, van de Festiviteiten en evenementenverordening gemeente Midden-Drenthe (de Verordening) is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
Onder een evenement wordt blijkens artikel 1, onder f, verstaan: elk voor het publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten met uitzondering van:
-markten als bedoeld in de Gemeentewet,
-kansspelen als bedoeld in de Wet op Kansspelen en
-betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Een vergunning kan, blijkens artikel 7, tweede lid, van de Verordening worden geweigerd in het belang van:
a.de openbare orde;
b.het voorkomen of beperken van overlast;
c.de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
d.de zedelijkheid of de gezondheid.
In artikel 9 van de Verordening is, voor zover hier van belang, bepaald dat een vergunning voor het organiseren van een evenement wordt geweigerd indien:
(…)
c. ter plaatse in de avonduren (19.00 - 23.00 uur) reeds meer dan het in tabel 1 aangegeven aantal dagen per jaar evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie [geluidniveau hoger dan 60 dB(A) ter plaatse van de meest nabijgelegen woning] hebben plaatsgevonden;
d. ter plaatse in de dagperiode (07.00 - 19.00 uur) reeds meer dan het in tabel 2 aangegeven aantal evenementen per jaar hebben plaatsgevonden;
(…)
f. de burgemeester van mening is dat de woon en/of leefomgeving in de directe omgeving van de locatie waar het evenement wordt georganiseerd en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Gelet op het bepaalde in de tabellen 1 en 2 zijn voor deellocatie A, waartoe de dorpskern van Westerbork behoort en waarbinnen verzoeker woonachtig is, in de avondperiode 12 en in de dagperiode 25 evenementen toegestaan.
In artikel 10, zesde lid, van de Verordening is vervolgens bepaald dat voor evenementen die voortduren of plaatsvinden na 19.00 uur ontheffing vereist is. Voorts zijn geluidsvoorschriften vastgesteld in artikel 10, tiende en elfde lid, van de Verordening, met de mogelijkheid op grond van het twaalfde lid ontheffing van het elfde lid te verlenen.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 7 van de Verordening volgt dat de bevoegdheid van verweerder tot verlening van een evenementenvergunning een discretionaire bevoegdheid betreft. Deze bevoegdheid kent een ruime beoordelingsmarge, waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het verlenen van een vergunning of ontheffing zijn betrokken tegen elkaar afweegt. Deze beoordelingsmarge om, binnen de grenzen van de wet, naar eigen inzicht uitvoering te geven aan die bevoegdheid dient de voorzieningenrechter te respecteren en de voorzieningenrechter kan dan ook niet anders dan deze belangenafweging met terughoudendheid te toetsen.
5. De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van dit verzoek voorop dat voor evenementen met een luidruchtig karakter geen landelijk geluidsnormen gelden. Wat aanvaardbaar wordt geacht, is ter beoordeling van het (lokale) bestuursorgaan, dat belast is met het verlenen van vergunningen en ontheffingen. Dat geldt zowel voor de maximaal toelaatbare geluidsnormen als voor het aantal te organiseren evenementen en de tijdstippen daarvan.
6.1.
Verweerder heeft hiertoe de Verordening vastgesteld. In de Verordening is bepaald dat in de dorpskern van Westerbork, waar het onderhavige evenement gehouden wordt, in de avondperiode 12 en in de dagperiode 25 evenementen zijn toegestaan. Met dit evenement wordt dit aantal toegestane evenementen niet overschreden.
6.2.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in 2002 door Tebodin een rapport is opgesteld waarin in is gegaan op geluidsaspecten bij buitenevenementen. Het Tebodin-rapport van 30 oktober 2002 is richtinggevend bij de vergunningverlening voor de evenementen in Westerbork. In dit rapport voor het organiseren van een evenement met versterkte muziek als norm 85 dB (A) voorgeschreven. De mate van omgevingshinder bij de verschillende categorieën is in het Tebodin-rapport tevens gekoppeld aan de frequentie waarmee de evenementen plaatsvinden. Zo dient ter voorkoming van een cumulatie-effect bij twee opeenvolgende evenementen uit de A-categorie een rustpauze van twee weken met daarin 2 weekends te worden ingelast. Bij opeenvolgende evenementen in de categorieën A en B dient een rustperiode van tenminste 1 week met daarin 1 weekend te worden gehanteerd. Bij 2 opeenvolgende evenementen van de B-categorie is dit 5 dagen. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 29 september 2014 inzake een bestemmingsplanprocedure, beoordeelt verweerder nu ook de cumulatie van activiteiten voor heel Westerbork, niet enkel per zone.
6.3.
Uit de (beleids)regels volgt dat aan de norm een afweging van de belangen van de organisatoren van de evenementen en de ondernemers enerzijds en die van de bewoners anderzijds ten grondslag ligt ter voorkoming van excessen. Verweerder heeft hierbij maatregelen genomen ten aanzien van de frequentie en de duur van een evenement. De (voorzieningen)rechter van deze rechtbank heeft in diverse procedures de hantering van deze criteria bij de uitoefening van de bevoegdheid tot verlening van evenementenvergunningen rechtmatig geacht. Alhoewel de voorzieningenrechter van oordeel is dat het aantal toegestane evenementen in vergelijking met veel andere plaatsen hoog is, ziet de voorzieningenrechter ook nu geen aanleiding voor het oordeel dat deze geluidsnorm onder deze omstandigheden niet binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft.
7. Verweerder heeft conform de beleidsregel beslist.
8.1.
Uit artikel 4:84 van de Awb vloeit voort dat afwijking van de beleidsregels slechts mogelijk is indien bijzondere, niet reeds in de beleidsregels verdisconteerde omstandigheden daartoe nopen.
8.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van dergelijke omstandigheden niet is gebleken. Dat er sprake is van een lacune sinds de uitspraak van de AbRS van 29 september 2014, is hiervoor onvoldoende aanleiding. Verweerder heeft aangegeven bezig te zijn met het ontwikkelen van nieuw beleid. Tot die tijd kan verweerder terugvallen op reeds eerder geformuleerd, gehanteerd en goedgekeurd beleid.
9. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.