ECLI:NL:RBNNE:2015:3594

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
18.830096-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot overval op een cafetaria met bedreiging

Op 23 juli 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte werd ervan beschuldigd op 27 maart 2015 in Vlagtwedde een cafetaria te hebben binnengegaan met de bedoeling om de eigenaar onder bedreiging van geweld te dwingen geld af te geven. Tijdens de zitting op 9 juli 2015 heeft de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. I. Raterman, een bekennende verklaring afgelegd. Het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink, heeft gesteld dat het ten laste gelegde bewezen kon worden. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder aangiften en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de cafetaria is binnengegaan en de eigenaar heeft bedreigd met de woorden "Ik ben bewapend" en "Kassa open, kassa open. Geef mij het geld". De uitvoering van het misdrijf is echter niet voltooid, omdat de eigenaar de verdachte heeft weggejaagd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing, maar heeft hem vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een lagere straf op te leggen van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in het belang van de rechtsorde en de veiligheid in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830096-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 juli 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte], zich ook wel noemende
[alias],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 juli 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I. Raterman, advocaat te Amsterdam.
Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink, officier van justitie.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2015 te [pleegplaats], in de gemeente Vlagtwedde, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of
[naam 1] en/of aan [cafetaria], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, genoemde cafetaria naar binnen is gegaan en/of dreigend die
[slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd "Ik ben bewapend" en/of "Kassa open, kassa
open. Geef mij het geld", waarbij hij, verdachte, zijn hand in zijn jas stak,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1.
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 9 juli 2015;
2.
Een proces-verbaal van aangifte, nummer PL0100-2015088009-1, d.d. 28 maart 2015, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar(pag. 7 e.v. van het proces-verbaal met nummer NN2R015039 d.d. 22 april 2015), inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, nummer PL0100-2015088009-13, d.d. 29 maart 2015, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren(pag. 12 e.v. van voornoemd proces-verbaal), inhoudende de verklaring van [naam 1].

Bewezenverklaring

Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 27 maart 2015 te [pleegplaats], in de gemeente Vlagtwedde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [naam 1] en/of aan [cafetaria], genoemde cafetaria naar binnen is gegaan en dreigend [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd "Ik ben bewapend" en "Kassa open, kassa open. Geef mij het geld", waarbij hij, verdachte, zijn hand in zijn jas stak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft in dat verband gewezen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte die dag, nadat hij het asielzoekerscentrum was uitgezet, verward en in paniek was, zich niet extreem bedreigend heeft gedragen, het delict niet heeft voltooid en weinig documentatie heeft. De raadsvrouw heeft de rechtbank voorgesteld om verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte reclasseringsrapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot overval op een cafetaria. Hij is de cafetaria binnengegaan en heeft aangeefster om een glaasje water gevraagd. Nadat hij dit had leeggedronken, heeft hij tegen aangeefster gezegd: "Ik ben bewapend" en "Kassa open, kassa open. Geef mij het geld". Om zijn woorden kracht bij te zetten, heeft hij de rits van zijn jas geopend en heeft hij met zijn hand in zijn jas gegrepen. Doordat de man van aangeefster, die eveneens in de cafetaria aan het werk was, hem heeft weggejaagd, is verdachte gevlucht en is de uitvoering van de overval niet voltooid.
Door zo te handelen heeft verdachte een bedreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd voor aangeefster en haar man. Misdrijven als deze brengen bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg. Op een dergelijk feit kan dan ook niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waarbij als uitgangspunt voor een overval met licht geweld en/of bedreiging met geweld een gevangenisstraf van twee jaar wordt gehanteerd. Nu het in het onderhavige geval om een onvoltooide overval gaat, waarbij verdachte geen geweld heeft gebruikt en meteen is weggerend toen hij werd weggejaagd, en geen sprake is van recente veroordelingen van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door mr. K.R. Starreveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juli 2015.
Mr. L.W. Janssen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.