Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 april 2015;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een taxichauffeur, aangeduid als eiser, en zijn werkgever, aangeduid als gedaagde. De arbeidsovereenkomst tussen partijen was voor bepaalde tijd en ging in op 25 augustus 2014. Eiser vordert achterstallig loon en een reiskostenvergoeding, terwijl gedaagde betwist dat eiser recht heeft op deze vorderingen. Eiser stelt dat hij in de eerste week van zijn dienstverband 60 uur heeft gewerkt en in de daaropvolgende weken gemiddeld 30 uur, wat zou leiden tot een rechtsvermoeden van een arbeidsduur van 24 uur per week. Gedaagde daarentegen stelt dat eiser slechts het minimum aantal uren heeft gewerkt en dat de arbeidsovereenkomst door eiser is opgezegd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat eiser zelf ontslag heeft genomen en dat de arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht is. De rechter oordeelt dat de arbeidsduur over de maanden oktober, november en december 2014 moet worden vastgesteld op het minimum van acht uur per maand, omdat eiser niet structureel meer uren heeft gewerkt dan dit minimum. De vordering tot betaling van achterstallig salaris voor oktober en november 2014 wordt afgewezen, maar de vordering voor december 2014 wordt toegewezen, evenals de reiskostenvergoeding. De kantonrechter heeft ook bepaald dat gedaagde de salarisspecificaties aan eiser moet toezenden.
De beslissing van de kantonrechter is dat gedaagde moet betalen aan eiser, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 21 juli 2015.