ECLI:NL:RBNNE:2015:3449

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
18.720008-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere strafbare feiten waaronder belediging, diefstal, vernieling, huisvredebreuk en mishandeling

Op 12 mei 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere strafbare feiten had gepleegd. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en thans gedetineerd in [verblijfplaats], was aangeklaagd voor een reeks van delicten, waaronder belediging, diefstal, vernieling, huisvredebreuk en mishandeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de terechtzitting op 30 april 2015. De verdachte was aanwezig en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.E. van der Zee, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

De tenlastelegging omvatte onder andere de vernieling van goederen in een kantoorruimte, het wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal, en de diefstal van een speelgoedautootje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 januari 2015 opzettelijk en wederrechtelijk goederen heeft vernield die toebehoorden aan [slachtoffer 1]. Daarnaast heeft hij op dezelfde datum wederrechtelijk een kantoorruimte betreden die in gebruik was bij [slachtoffer 1].

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 4 januari 2015 [slachtoffer 2] heeft mishandeld en beledigende woorden heeft geuit naar ambtenaren, waaronder [slachtoffer 3]. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten in een korte tijdspanne, wat de rechtbank als zorgwekkend heeft ervaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft geen maatregel opgelegd, ondanks de zorg over de ontwikkeling van de verdachte, gezien de aard van de feiten en het beperkte geweld dat daarbij is toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720008-15
ter berechting gevoegd parketnummer 18/730024-15
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/285743-14, 18/720065-15 en 18/003207-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 mei 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.E. van der Zee, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/720008-15
1. (18/720008-15)
hij op of omstreeks 12 januari 2015,
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
opzettelijk en wederrechtelijk goederen in een (kantoor)ruimte (van perceel
[adres 1]) (onder meer een bank(stel) en/of twee stoelen en/of een eettafel
en/of een televisie en/of een waterkoker en/of een alarm- of brandkastje en/of
electrische bedrading en/of stopcontact(en) en/of behang), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
2. (18/720008-15)
hij op of omstreeks 12 januari 2015
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
in een besloten lokaal, te weten in een (afgesloten) (kantoor)ruimte
deel uitmakende van het pand [bedrijfsnaam 1] (perceel [adres 1]) en in gebruik
bij [slachtoffer 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,
wederrechtelijk is binnengedrongen;
3. (18/730024-15)
hij op of omstreeks 12 november 2014
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (winkel)pand
(perceel [adres 2]) heeft weggenomen een speelgoedautootje, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf
[bedrijfsnaam 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 november 2014
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
opzettelijk een speelgoedautootje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijfsnaam 2], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en welk goed verdachte uit de winkelvoorraad van
voornoemde rechthebbende had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die
winkel te verlaten voornoemd goed te betalen, in elk geval ter betaling aan te
bieden, en aldus dat/die goed(eren) anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
in de zaak met parketnummer 18/285743-14
1.
hij op of omstreeks 24 december 2014
te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden,
in een besloten lokaal/pand, gelegen aan of bij het [adres 3] en in
gebruik bij de [bedrijfsnaam 3], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,
wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij op of omstreeks 24 december 2014
te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden,
opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [naam 1], hoofdagent
van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft
toegevoegd het/de woord(en) "Kankerhoer", althans (een) woord(en) van gelijke
beledigende aard en/of strekking;
in de zaak met parketnummer 18/720065-15
1.
hij op of omstreeks 4 januari 2015
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) (met een tot
vuist gebalde hand) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan of te
stompen;
2.
hij op of omstreeks 4 januari 2015
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3], gedurende en/of
ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar
tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "puta" en/of
"geadopteerde Somalische kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende
aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 29 december 2014
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
bromfiets/scooter (merk Aprilia, kleur wit, [kenteken]), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 29 december 2014 tot en met 4 januari 2015
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland,
een bromfiets/scooter (merk Aprilia, kleur wit, [kenteken])
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij
ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die
bromfiets/scooter wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 22 december 2014
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
opzettelijk beledigend [slachtoffer 5], in haar tegenwoordigheid mondeling heeft
toegevoegd de woorden "kankerhoer" en/of "hoer", althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking;
in de zaak met parketnummer 18/003207-15
hij op of omstreeks 7 januari 2015 te [pleegplaats]
meermalen, althans eenmaal,
in een besloten lokaal gelegen aan de [adres 4], in gebruik bij
(winkel)bedrijf [bedrijfsnaam 4] en een besloten lokaal gelegen aan de
[adres 5] en in gebruik bij (winkel)bedrijf [bedrijfsnaam 5],
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte
wederrechtelijk is binnengedrongen
immers was hem, verdachte, met ingang van 22 december 2014 schriftelijk
de toegang tot die winkel(s) ontzegd voor de duur van 12 maanden.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder in de zaak met parketnummer 18/720008-15 onder 1.,2. en 3 primair, het in de zaak met parketnummer 18/285743-14 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/720065-15 onder 1., 2., 3. primair en 4. en het in de zaak met parketnummer 18/003207-15 ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Beoordeling van het bewijs

parketnummer 18/720008-15
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde feit aangevoerd dat verdachte de tenlastegelegde vernieling ontkent. Volgens zijn verklaring was verdachte aan het opruimen. De in de tenlastelegging genoemde televisie, alarmkast en bank zijn niet terug te zien op de foto’s die zich in het dossier bevinden en worden derhalve slechts door aangever genoemd. Verdachte dient wegens onvoldoende wettig bewijs ten aanzien van de vernieling van voornoemde goederen te worden vrijgesproken.
De rechtbank is het volgende van oordeel. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat deze aangifte doet van vernieling van stopcontacten, een tafel, stoelen, de alarmkast op de begane grond, een waterkoker en het behang. Deze aangifte wordt ondersteund door twee processen verbaal van bevindingen en een aantal foto's. Op grond van die bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 1. ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend bewezen, ook ten aanzien van de goederen die niet als zodanig op de foto’s terug te zien zijn.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Verdachte heeft verklaard dat hij een sleutel van het pand had gekregen van [slachtoffer 1], de eigenaar van het pand en dat hij met medeweten en toestemming van [slachtoffer 1] in het pand aanwezig was. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat er geen braakschade aan het pand was en dat het pand afgesloten was. Pas later heeft aangever verklaard dat er misschien een raampje open heeft gestaan en dat verdachte geen sleutel had.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] op pagina 47 van het dossier is de rechtbank gebleken dat aangever verdachte geen toestemming had gegeven om zijn pand gelegen aan de [adres 1] te [pleegplaats] en genaamd [bedrijfsnaam 1] te betreden. Op grond van deze verklaring en de eerdere verklaring van aangever dat hij verdachte in zijn pand aantrof, acht de rechtbank het onder 2. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 1. en 2. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De door verdachte op de terechtzitting van 30 april 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 januari 2015 was ik in de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres 1] te [pleegplaats].
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015013795 Z, gesloten op 14 januari 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2015011844-1, d.d. 12 januari 2015, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op maandag 12 januari 2015 omstreeks 08:00 uur werd ik gebeld door [slachtoffer 6], eigenaar van de bar naast [bedrijfsnaam 1]. Ik hoorde [slachtoffer 6] zeggen dat [verdachte] spullen naar buiten had gegooid en dat hij boven in het kantoor stond.
Ik hoorde [slachtoffer 6] zeggen dat er spullen kapot op de brandtrap lagen.
Ik heb de politie gebeld en ben daarna naar de [adres 1] gereden. Omstreeks 09.00 uur stond ik bij mijn pand. Ik ben vervolgens naar de bovenste verdieping gelopen aangezien daar het kantoor zich bevind. Toen ik bij de deur van het kantoor was, heb ik deze open gedaan want de deur stond op slot. Vervolgens zag ik de achterkant van een koelkast.
Ik zag dat de doorgang geblokkeerd was door de koelkast en een wasmachine. Ik zag tussen de spullen door een man op de bank liggen. Ik herkende de man als [verdachte].
Ik zag dat er meerdere goederen en zaken in het kantoor vernield waren.
Ik zag dat de volgende goederen en zaken waren vernield: stopcontacten, tafel +stoelen, alarmkast begane grond, waterkoker en behang van de muur.
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2015011704-14, d.d. 20 januari 2015, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
U vraagt mij waarom [verdachte] zegt dat ik zijn vader ben. Ik zou het niet weten, die jongen is niet goed.
Ik heb [verdachte] geen toestemming gegeven om mijn pand [bedrijfsnaam 1] gevestigd aan de [adres 1] te [pleegplaats] te betreden.
Ik kan wel bijvoegen aan de vernielde goederen dat ik zag dat [verdachte] ook de alarmkast kapot heeft geslagen. Bedrading van het alarm is ook kapot gemaakt door [verdachte].
Ik zag in het kantoor dat de leiding met bedradingen van de stopcontacten losgerukt waren.
1.3.
een overig geschrift, mutatienummer 2015011844, opgemaakt door [naam 2], zijnde een aantal fotobladen (p. 19 -23).
1.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2015011704-17, d.d. 17 april 2015, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Ik heb [slachtoffer 1] nogmaals nadrukkelijk gevraag of hij mogelijk wist hoe [verdachte] het pand is binnengedrongen. Hierop antwoordde hij dat de politie [verdachte] aangetroffen heeft in het kantoor. De deur van het kantoor zou gebarricadeerd geweest zijn, zodat zij het pand niet inkomen. Wel zou er een raam open hebben gestaan van het kantoor. [slachtoffer 1] verklaarde dat [verdachte] ook gezien is bij dit raam, door een medewerker op de [adres 1].
Ik heb [slachtoffer 1] gevraagd of [verdachte] ook een sleutel van het kantoor had. Ik hoorde hem zeggen dat [verdachte] geen sleutel had van het pand.
Met betrekking tot de onder 3. primair ten laste gelegde diefstal is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aangifte en verdachtes bekennende verklaring bij de politie, een bewezenverklaring kan volgen. De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 3. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014154780 Z, gesloten op 19 november 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014147497-1, d.d. 12 november 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [naam 3]:
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte.
Vandaag 12 november 2014 omstreeks 09.30 uur was ik aan het werk bij de [bedrijfsnaam 2] te [pleegplaats]. Op dat tijdstip zie ik een onbekende man binnen lopen. Hij maakte een praatje met mij. Omstreeks 09.40 uur verliet de man de winkel. Ik hoorde dat het alarm afging. Ik sprak de man er op aan dat het alarm afging. Ik zag ook dat er iets onder het vest van de man verborgen was. Hij hield dit vast zodat dit niet onder zijn vest vandaan viel. Ik heb de man laten lopen. Ik heb vervolgens de beveiliging gebeld.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014132209-6, d.d. 12 november 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
V: Kan je mij vertellen waarom je aangehouden ben?
A: Jawel, omdat ik langs de [bedrijfsnaam 2] liep vanmorgen. Ik heb daar een politieauto gestolen. Dit was een Volvo speelgoedautootje; hij paste net onder mijn trui.

parketnummer 18/285743-14

Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat verdachte van mening is dat hij gewoon in het pand van de [bedrijfsnaam 3] aanwezig mocht zijn omdat er concrete afspraken met de [bedrijfsnaam 3] waren gemaakt over het leeghalen van zijn rekening. Er is dus geen sprake van het wederrechtelijk aanwezig zijn. Er waren afspraken gemaakt en verdachte heeft conform deze afspraken aangegeven dat de politie moest komen.
De rechtbank is het volgende van oordeel. Op grond van na te noemen bewijsmiddelen blijkt het volgende. Aangever [naam 4] heeft verklaard dat verdachte het bankgebouw is ingegaan en naar de koffiehoek is gegaan. Volgens aangever was duidelijk aan verdachte verteld dat hij niet meer in de bank mocht komen. Bovendien had verdachte voor ontvangst van het lokaalverbod getekend. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 12 van het proces-verbaal van politie blijkt dat verdachte in het pand is aangetroffen.
De [getuige] heeft ter zitting verklaard dat er met verdachte was afgesproken dat hij zich buiten bij de bank zou melden, waarna de politie zou worden gebeld. Verdachte mocht slechts onder politiebegeleiding het pand betreden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het lokaalverbod voor de [bedrijfsnaam 3] op 16 december 2014 heeft ontvangen en ondertekend. Verdachte was dus op de hoogte van het verbod het pand te betreden. De rechtbank houdt verdachte ook aan deze verklaring.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 1. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
3. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014190889, gesloten op 24 december 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
3.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014190889-1, d.d. 24 december 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [naam 4]:
Op woensdag 24 december 2014 omstreeks 13:55 uur zag ik een man de bank binnen komen. Mijn collega zag dat hij bij de koffiehoek stond en wees mij op het feit dat deze man binnen was terwijl hij een verbod had gekregen om ons pand nog te betreden.
Sinds de man het verbod had gekregen is hij alweer meerdere keren in de bank geweest. Ik doe aangifte van huisvredebreuk.
Ik had de man duidelijk verteld dat hij niet meer in de bank mocht komen en hij heeft ook getekend voor ontvangst van het verbod.
3.2.
een geschrift, zijnde een brief van de [bedrijfsnaam 3]., gedateerd 16 december 2014, betreffende het lokaalverbod.
3.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014190889-7, d.d. 24 december 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
V: Er is op 16 december 2014 een schriftelijke ontzegging voor het kantoorpand van de [bedrijfsnaam 3] aan het [adres 3] gegeven in bijzijn van de politie. Deze is door jou ondertekend. Wat heb je hierop te verklaren?
A: Die heb ik ondertekend nadat ik mijn pinpas heb ingeleverd bij de filiaalhouder. Die had tegen mij gezegd dat ik vandaag de rekening kon leeghalen met de aangifte van je paspoort.
De door [getuige] op de terechtzitting van 30 april 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb het lokaalverbod aan verdachte uitgereikt. Verdachte wilde het verbod niet meenemen.
Verdachte had zijn pinpas ingeleverd. Wij hebben met hem afgesproken dat we zijn rekening op zouden heffen. Er stond nog een bedrag van € 536,25 op. Op 19 december 2014 hebben wij via een noodprocedure € 500,00 aan verdachte gegeven. Omdat er nog € 36,25 op verdachtes rekening stond, mocht verdachte nog één keer terugkomen. In samenwerking met de politie hebben we toen met verdachte afgesproken dat hij alleen nog onder politiebegeleiding het pand mocht betreden. Hij zou zich bij de deur melden waarop wij vervolgens de politie zouden bellen. Vervolgens zou verdachte dat onder begeleiding het pand betreden. Verdachte is echter naar binnen gelopen voor de politie gebeld kon worden.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 april 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2014190889-5, d.d. 24 december 2014, inhoudende de verklaring van [naam 1].

parketnummer 18/720065-15

De rechtbank past met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 april 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2015003431-1, d.d. 4 januari 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting ontslag van alle rechtsvervolging van het onder 1. ten laste gelegde bepleit. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer nu hij zich verdedigde als gevolg van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte werd door aangever [slachtoffer 2] geslagen. Daarop heeft verdachte geprobeerd de klappen te ontwijken door achteruit te lopen. Dit is goed te zien op de ter zitting vertoonde beelden. Vervolgens heeft verdachte eenmaal teruggeslagen, zulks uit vrees dat hij nogmaals door aangever zou worden geslagen. Deze handelingen zijn aan te merken als een noodzakelijke verdediging. Er is dus sprake van een noodweersituatie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw het volgende. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er tussen verdachte en aangever [slachtoffer 2] meer is gebeurd dan uit de aangifte blijkt. De rechtbank stelt echter op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte verklaart zowel bij de politie als ter terechtzitting dat hij een klap kreeg van aangever [slachtoffer 2], waarop hij [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen. Door aldus te handelen, heeft verdachte zich niet gedistantieerd terwijl hij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad. Uit de ter zitting vertoonde beelden blijkt eveneens dat verdachte in de gelegenheid was om zich om te draaien en weg te lopen. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep op toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht gedaan.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 april 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen nr. 2015003431-11, d.d. 4 januari 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3].
Ten aanzien van het onder 3. primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gemotiveerd vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw -onder meer- aangevoerd dat verdachte niet wist dat de scooter gestolen was. De scooter stond niet op slot volgens verdachte en in dat geval kan je niet weten en hoef je ook niet te vermoeden dat het om een gestolen scooter gaat. Bovendien is het enkel aanwezig zijn bij een diefstal, gelet op de jurisprudentie, onvoldoende voor een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal. Uit de beelden blijkt dat verdachte eerst drie meter voor en later 5 meter achter zijn vriend liep. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde heling heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet wist en niet hoefde te vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig was.
Uit de aangifte van [slachtoffer 4] blijkt dat hij op 29 december 2014 omstreeks 03.00 uur zijn scooter slotvast heeft achtergelaten op de [straat 1] te [pleegplaats]. Omstreeks 04.00 uur loopt hij terug naar zijn scooter; deze blijkt te zijn verdwenen. In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 44 van het proces-verbaal van politie worden camerabeelden beschreven. Op de beelden is -kortgezegd- te zien dat om 03.19.27 uur een man in een zwarte jas de scooter voortduwt. Verdachte loopt ongeveer drie meter achter hem. Beide mannen gaan met de scooter de [straat 2] in. Vervolgens lopen de mannen op de [adres 1]. Verdachte loopt ongeveer vijf meter voor de andere man. Om 04.00 uur wordt de scooter aangetroffen op het adres waar verdachte staat ingeschreven en ook woont.
De rechtbank is het volgende van oordeel. Uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte samen met een ander midden in de nacht een scooter van de [straat 1] haalt. De scooter wordt voortgeduwd.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de scooter met iemand van de [straat 1] heeft gehaald. Ze hebben samen de scooter meegenomen. Verdachte weet niet van wie de scooter was. Ter terechtzitting heeft verdachte een heel andere versie van het gebeuren gegeven: de scooter was van [naam 5], [naam 5] had de sleutels en de scooter stond niet op slot.
[naam 5] liep met de scooter. [naam 5] heeft wel aan de bedrading van de scooter gezeten.
De rechtbank is, gelet op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de niet consistente verklaring van verdachte, van oordeel dat het onder 3. primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 3. primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De door verdachte op de terechtzitting van 30 april 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 december 2014 heeft [naam 5] een scooter van de [straat 1] te [pleegplaats] meegenomen. Ik liep met [naam 5] mee.
4. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015039907 Z, gesloten op 9 februari 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
4.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014194485-2, d.d. 29 december 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 4]:
Op 29 december 2014 omstreeks 3:00 uur heb ik mijn scooter, een Aprilia, wit van kleur, zonder stickers en voorzien van het [kenteken] op de standaard neergezet op de [straat 1] te [pleegplaats]. Ik heb mijn scooter op slot gezet door middel van een ketting welke ik door de spaken van het achterwiel heb vastgemaakt met een hangslot. (…) Op maandag 29 december 2014 omstreeks 4:00 uur liep ik terug naar de plaats waar ik de scooter had neergezet. Ik zag dat de scooter weg was genomen.
4.2.
een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer 2014194485-6, d.d. 4 januari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 3:19:27 uur is te zien dat de manspersoon met de zwart leerachtige jas een scooter voort duwt de [straat 3] in vanuit de richting van de [straat 1]. Te zien is dat dit een witte scooter betreft. Te zien is dat [verdachte] hier ongeveer drie meter achter aan komt lopen. Vervolgens slaan de manspersoon en [verdachte] aan het eind van de [straat 3] rechtsaf de [straat 4] in. Op 3:25:43 uur op camera '[adres 6]' is te zien dat [verdachte] en de manspersoon welke de witte scooter voortduwt op de [adres 1] te [pleegplaats] lopen. Dit keer is te zien dat [verdachte] ongeveer 5 meter voor de manspersoon met de witte scooter loopt.
De camera "[adres 6]" is gericht op de [adres 1] ter hoogte van [adres 7] te [pleegplaats]. Dit is het adres waar [verdachte] staat ingeschreven en ook daadwerkelijk woont. De witte gestolen scooter is op 4 januari 2015 om 04.00 uur aangetroffen op dit adres.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 4. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 april 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2015002302-1, d.d. 2 januari 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5];
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2015002302-6, d.d. 15 januari 2015, inhoudende de klacht van [slachtoffer 5].

parketnummer 18/003207-15

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk het winkelverbod heeft overtreden omdat hij de strekking van een winkelverbod niet kent Verdachte wist alleen dat hij niet in de [bedrijfsnaam 2] mocht komen. Bovendien is het winkelverbod niet door verdachte ondertekend. Nu verdachte niet opzettelijk het winkelverbod heeft overtreden, dient een vrijspraak te volgen.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de stukken blijkt dat verdachte een winkelverbod heeft gekregen. Alle winkels waarvoor dit verbod geldt, hebben een blauwe hand op de deur. De rechtbank gaat er van uit dat aan verdachte bij de uitreiking van het winkelverbod is uitgelegd wat de reikwijdte van een dergelijk verbod is. Verdachte heeft aangegeven dat hij in zowel de [bedrijfsnaam 4] als in de [bedrijfsnaam 5] is geweest. Hiermee heeft verdachte het winkelverbod overtreden en kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
De rechtbank past bij de beoordeling van het in de zaak met parketnummer 18/003207-15 onder 3. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De door verdachte op de terechtzitting van 30 april 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 7 januari 2015 was ik in de winkel van [bedrijfsnaam 4] en [bedrijfsnaam 5] te [pleegplaats].
5. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015007227, gesloten op 9 januari 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
5.1.
een ambtsedig proces-verbaal van aanhouding, nummer 2015007227-2, d.d. 7 januari 2015, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:
Op 7 januari 2015 omstreeks 14.35 uur kregen wij de melding dat de ons bekende veelpleger [verdachte] zich in de winkel '[bedrijfsnaam 4]' zou bevinden. Deze winkel zit gevestigd aan de [adres 4] te [pleegplaats]. [verdachte] heeft een collectief winkelverbod. [bedrijfsnaam 4] is hier ook bij aangesloten.
Wij gingen richting de [straat 5], daar hoorde wij via de portofoon dat [verdachte] de winkel inmiddels had verlaten en de naastgelegen winkel [bedrijfsnaam 5] binnenliep. Ook deze winkel is aangesloten bij het collectief winkelverbod.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/72008-15 onder 1., 2., 3. en 4., het in de zaak met parketnummer 18/285743-14 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/720065-15 onder 1., 2. primair, 3. en 4., en het in de zaak met parketnummer 18/003207-15 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/720008-15
1. (18/720008-15)
hij op 12 januari 2015, te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk goederen in een kantoorruimte van perceel [adres 1] onder meer stoelen en een eettafel en een waterkoker en een alarmkastje en elektrische bedrading en stopcontacten en behang, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft vernield;
2. (18/720008-15)
hij op 12 januari 2015 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, in een besloten lokaal, te weten in een afgesloten kantoorruimte deel uitmakende van het pand [bedrijfsnaam 1], perceel [adres 1] en in gebruik bij [slachtoffer 1], wederrechtelijk is binnengedrongen;
3. (18/730024-15)
hij op 12 november 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een winkelpand, perceel [adres 2] heeft weggenomen een speelgoedautootje, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijfsnaam 2];
in de zaak met parketnummer 18/285743-14
1.
hij op 24 december 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, in een besloten lokaal/pand, gelegen aan of bij het [adres 3] en in gebruik bij de [bedrijfsnaam 3], wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij op 24 december 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [naam 1], hoofdagent van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft
toegevoegd het woord "Kankerhoer";
in de zaak met parketnummer 18/720065-15
1.
hij op 4 januari 2015 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht met een tot vuist gebalde hand in het gezicht te slaan;
2.
hij op 4 januari 2015 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "puta" en "geadopteerde Somalische kankerhoer";
3.
hij op 29 december 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een scooter (merk Aprilia, kleur wit, [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 4];
4.
hij op 22 december 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk beledigend [slachtoffer 5], in haar tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerhoer" en "hoer";
in de zaak met parketnummer 18/003207-15
hij op 7 januari 2015 te [pleegplaats] meermalen, in een besloten lokaal gelegen aan de [adres 4], in gebruik bij winkelbedrijf [bedrijfsnaam 4] en een besloten lokaal gelegen aan de [adres 5] en in gebruik bij winkelbedrijf [bedrijfsnaam 5], wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 12 november 2014 schriftelijk de toegang tot die winkels ontzegd voor de duur van 12 maanden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/720008-15
1. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
2. In een besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
3. Diefstal
parketnummer 18/285743-14
1. In een besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
2. Eenvoudige belediging aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
parketnummer 18/720065-15
1. Mishandeling.
2. Eenvoudige belediging aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
3. Diefstal door twee of meer verenigde personen.
4. Eenvoudige belediging.
parketnummer 18/003207-15
In een besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten overweegt de rechtbank dat verdachte zich in korte tijd, te weten binnen een tijdbestek van twee maanden, schuldig heeft gemaakt aan een tiental strafbare feiten. Dit betreft belediging, diefstal, vernieling, huisvredebreuk en mishandeling. Ten aanzien van de mishandeling merkt de rechtbank op dat uit de ter zitting getoonde beelden blijkt dat verdachte niet de agressor was en dat het slachtoffer voordat verdachte naar hem uithaalde, zelf meerdere keren heeft getracht verdachte te slaan.
Verdachte heeft geweigerd om in gesprek te gaan met de reclassering (reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 19 februari 2015). Ook heeft hij niet meegewerkt aan de psychologische en psychiatrische onderzoeken zoals opgedragen aan het NIFP (Pro justitia rapportage d.d.25 maart 2015). Evenmin blijkt uit de rapportages wel het volgende.
Verdachte is vanaf jongs af aan in aanraking geweest met politie en justitie. Zijn justitiële documentatie vermeldt dat hem in 2003 een TBS met voorwaarden is opgelegd en in 2006 een TBS met dwangverpleging. Verdachte heeft in het kader van een hem opgelegde TBS-maatregel meerdere jaren in een TBS-kliniek doorgebracht. Aldaar is verdachte gediagnostiseerd als behept met schizofrenie, antisociale persoonlijkheidsstoornis en verslaving. Dit zijn stoornissen die in de regel niet overgaan, zeker niet wanneer er geen behandeling plaats vindt.
Verdachte heeft een vijandelijke houding ten opzichte van hulpverlening en begeleiding. In een eerder gesprek met de Reclassering (november 2014) heeft verdachte aangegeven dat hij geen harddrugs meer gebruikt maar wel dagelijks 2 tot 3 joints rookt. Tijdens een spoedconsult op 15 januari 2015 op het politieburo te [plaats] heeft de NIFP-psychiater verdachte beoordeeld en gerapporteerd dat verdachte een ontremde, ontregelde, onvoorspelbare en agressieve indruk maakte alsook dat hij weinig ziektebesef- en inzicht toonde. Tegenover deze psychiater heeft verdachte aangegeven dat hij toen al ongeveer 7 maanden geen medicatie meer gebruikte. Ter zitting heeft verdachte aangegeven geen psychische of psychiatrische problemen te hebben en erkend dat hij geen medicijnen gebruikt.
Sinds het einde van de maatregel d.d. 1 november 2012 komt verdachte langzaamaan steeds meer in beeld bij politie en justitie. Daarbij maakt hij meermalen een verwarde indruk. In het kader van een Rechterlijke Machtiging is verdachte ook wel gedwongen opgenomen geweest in een kliniek van de GGZ maar daar was hij niet te handhaven zodat ze hem ook weer hebben laten gaan. De GGZ heeft aangegeven dat verdachte door drugsgebruik in een psychose is geraakt.
In het licht van deze achtergrond deelt de rechtbank de zorg van de rapporteurs over de ontwikkelingen die zich rond verdachte voltrekken in met name de periode 2014 tot heden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS tot uitgangspunt. De rechtbank is niet gebleken van strafverzwarende noch van strafverminderende omstandigheden. Gelet op al deze feiten en omstandigheden zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Ondanks de zorg die zoals overwogen ook bij de rechtbank bestaat, ziet de rechtbank gezien de aard van de bewezenverklaarde strafbare feiten en het beperkte toegepaste geweld daarbij, geen aanleiding om een maatregel op te leggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63, 138, 266, 267, 300, 310, 311, 350, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder in de zaak met parketnummer 18/72008-15 onder 1., 2., 3. en 4., het in de zaak met parketnummer 18/285743-14 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/720065-15 onder 1., 2. primair, 3. en 4., en het in de zaak met parketnummer 18/003207-15 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M. Jansen, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2015.
w.g.
Wiersma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Brinksma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Jansen
locatie Leeuwarden,
Postma-Westerhof