ECLI:NL:RBNNE:2015:3290

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
18.720021-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte heeft op 28 januari 2014, in de gemeente Smallingerland, een kopstoot gegeven aan slachtoffer 2, waardoor deze ten val kwam. Vervolgens heeft de verdachte, terwijl slachtoffer 2 op de grond lag, meermalen tegen hem geschopt en geslagen. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd slachtoffer 1 met een mes te verwonden, wat resulteerde in een snijwond. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat hij handelde uit noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodzakelijke verdediging, aangezien de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 1. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, slachtoffer 2, tot schadevergoeding van €150,-- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720021-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straat 1], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
- geven van een kopstoot op de neus, althans in het gezicht, van die [slachtoffer 2], ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val kwam en/of (vervolgens)
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen tegen de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2];
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2])
- een kopstoot op de neus, althans in het gezicht, van die [slachtoffer 2] heeft gegeven, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val kwam en/of (vervolgens)
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, tegen de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geschopt en/of getrapt en/of (vervolgens)
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen met aftrek van het voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 150,--, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt verdediging
Verdachte ontkent dat hij samen met [medeverdachte] een man, waarmee hij een eerdere aanvaring heeft gehad, heeft mishandeld. Ook ontkent verdachte dat hij een mes heeft gehad en hiermee een man, die er later bij kwam, heeft verwond. Volgens verdachte heeft hij gedreigd met een autosleutel, omdat hij en [medeverdachte] door de mannen werden aangevallen. Als verklaring voor de wond van [slachtoffer 1] heeft verdachte aangegeven dat hij een man heeft getrapt die bezig was iets uit zijn broekzak te halen. Wellicht zou de man door iets scherp in zijn broek gewond zijn geraakt, aldus verdachte. Door de raadsman is integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe gemotiveerd aangevoerd dat de verklaringen onderling te verschillend zijn, opeenvolgende verklaringen van dezelfde persoon op essentiële punten verschillen en er aanwijzingen zijn dat de verklaringen op elkaar zijn afgestemd waardoor op basis van de verklaringen niet kan worden gekomen tot het wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de confrontatie waarbij [slachtoffer 1] gewond is geraakt op 28 januari 2015 na 20.00 uur heeft plaatsgevonden. Uit de geneeskundige verklaring kan worden opgemaakt dat om 20.36 uur met de spoedeisende hulp is gebeld en dat [slachtoffer 1] zich daar om 21.11 uur heeft gemeld. Tussen 22.40 uur en 22.50 uur is hij behandeld. Vervolgens heeft de politie om 23.20 uur [slachtoffer 1] zijn aangifte opgenomen. De rechtbank concludeert hieruit dat er die avond weinig tijd is geweest voor de gewonde [slachtoffer 1] om zijn verklaring op die van [getuige] en [slachtoffer 2] af te stemmen. [slachtoffer 2] heeft de volgende dag aangifte gedaan en [getuige] is op 3 februari 2014 gehoord.
De rechtbank acht voornoemde verklaringen authentiek. De verklaringen zijn vrij snel na de confrontatie opgenomen en er is derhalve weinig tijd geweest voor het zelf invullen van het voorval. Tevens geeft de inhoud van met name de bij de politie afgelegde verklaringen geen aanleiding om te veronderstellen dat deze op elkaar zijn afgestemd. De rechtbank acht deze verklaringen betrouwbaar en zal deze verklaringen voor het bewijs gebruiken.
Uitgaande van de verklaringen van [getuige] en [slachtoffer 2] acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij met een autosleutel heeft gedreigd en dat [slachtoffer 1] mogelijk door de trap tegen zijn broekzak gewond is geraakt, niet aannemelijk. Zowel [getuige] als [slachtoffer 2] hebben gezien dat verdachte een mes in zijn hand heeft gehad en hiermee een zwaaiende beweging heeft gemaakt. [slachtoffer 2] heeft ook daadwerkelijk gezien dat verdachte [slachtoffer 1] met het mes heeft geraakt.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes heeft verwond door met het mes richting zijn bovenbeen of lies te zwaaien.
Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en het ter terechtzitting besprokene volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer 1]. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dat gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in een fysieke confrontatie een mes ter hand heeft genomen, deze heeft uitgeklapt en hiermee een zwaaiende beweging heeft gemaakt richting het bovenbeen of de lies van [slachtoffer 1]. Door deze zwaaiende beweging heeft verdachte [slachtoffer 1] een forse snijwond op de lies dan wel het bovenbeen toegebracht.
Naar algemene ervaringsregels ontstaat wanneer iemand ter hoogte van zijn bovenbeen of lies met een mes wordt gesneden de aanmerkelijke kans dat die persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Op deze plek bevindt zich een slagader, waardoor veel bloedverlies kan ontstaan, maar ook bevinden zich in het bovenbeen pezen, spieren en zenuwen, die wanneer ze worden doorgesneden, verlamming tot gevolg kunnen hebben. De verdachte moet zich daarvan, evenals ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest. Doordat hij toch in een fysieke confrontatie, waarbij gebruikelijk is dat mensen veel (onverwachts) bewegen, een zwaaiende beweging in de richting van het bovenbeen van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat het [slachtoffer 1] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust heeft aanvaard. Feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel zou kunnen worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer 1].
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 29 mei 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 28 januari 2014 was ik samen met [medeverdachte] op de [straat 1] in [pleegplaats]. Wij kwamen een man tegen met wie ik eerder in discotheek "[bedrijfsnaam 1]" ruzie had gehad. Het kwam tot een confrontatie met deze man. Ik heb hem geduwd. Er kwamen meer mannen bij. Ik heb op een gegeven moment een voorwerp in mijn hand genomen en ik heb hiermee gedreigd. Het is mogelijk dat ik hierbij heb geroepen dat ik een mes had.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02CD-2014010738, gesloten op 3 maart 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal en schriftelijke stukken waaronder:
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02CD-2014010738-1, d.d. 29 januari 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 28 januari 2014 was ik in voormalig cocktailbar "[bedrijfsnaam 2]" aan de [straat 1] in [pleegplaats]. Wij zagen dat op straat jongens aan het vechten waren. Wij zagen een jongeman op straat liggen. Wij zagen dat een tweetal jongens op het lichaam inschopten. Het slachtoffer bleek later te zijn [slachtoffer 2]. Een van deze jongens was stevig gebouwd en ken ik als [verdachte]. Hij heeft een tattoo met de [naam 1] op zijn lichaam. Ik ben naar buiten gegaan. Wij konden deze stevige jongeman nauwelijks de baas doch na enige tijd hield het vechten op. Ik heb gezien dat de stevige jongeman een mes in zijn hand hield. Ik ben weer de zaak in gegaan. Op dat moment ontdekte ik dat ik in de rechterlies gewond was. Ik zag bij het openen van de broeksband dat er een gapend gat van ongeveer vijf centimeter breed was. Deze verwonding was door een mes ontstaan. Vermoedelijk bij het eraf trekken heeft deze [verdachte] met zijn mes uitgehaald en mij in de lies geraakt. Ik ben naar de eerste hulp van het ziekenhuis gegaan. Daar constateerde men dat de wond een diepte had van anderhalve centimeter. Was de wond iets dieper geweest dan had het mes mijn pezen/spieren en zenuwen geraakt en was ik daardoor verlamd geraakt. Men heeft zeven hechtingen geplaatst om de wond te dichten.
2.2.
een schriftelijke stuk, te weten een waarneembericht van het consult bij de [huisarts]
op 28 januari 2014, onder meer inhoudende:
Betreft [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum 2].
Aangenomen op 28 januari 2014 om 20.36.53.
Afgehandeld op 28 januari 2014 om 21.11.29.
contactdatum : 28 januari 2014
tijdstip begin : 22.40
tijdstip einde : 22.50
(S) Gestoken met mes, graag beoordeling, 10 minuten geleden gestoken met mes in de zij, zelf niet in de gaten gehad. Snee van 5 centimeter, gebloed en scherpe pijn. Hij voelt zich niet lekker. Steekwond rechter flank. Wilde tussen beide komen bij vechtpartij.
(O) Grote wond niet diep; geen functie stoornis.
(P) Gehecht en tetanus.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02CD-2014010738-16, d.d. 3 februari 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige]:
Op 28 januari 2014 was ik in de zaak "[bedrijfsnaam 2]" aan de [straat 1] te [pleegplaats]. Ik hoorde van [slachtoffer 1] dat er actie was voor het bedrijf. Ik zag aan de overkant een drietal personen bij elkaar staan. Ik zag dat twee van hen tegen een andere jongen aan het praten waren. Ik dacht dat [slachtoffer 2] erbij was. Dat was de jongen alleen. Ik zag toen dat één persoon van die twee een kopstoot aan [slachtoffer 2] gaf. Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond ten val kwam. Ik ben samen met [slachtoffer 1] naar het gevecht gegaan. Ik zag dat [slachtoffer 2] nog op de grond lag. Ik zag dat de jongen, die een kopstoot gegeven had, op [slachtoffer 2] zat. De andere jongen stond vlakbij [slachtoffer 2]. Ik zag dat deze persoon schoppende bewegingen naar [slachtoffer 2] maakte.
Ik weet zeker dat die jongen hem geraakt heeft toen hij [slachtoffer 2] trapte. Ik zag dat [slachtoffer 2] klappen van de jongen kreeg die hem ook een kopstoot gegeven had. [slachtoffer 1] wilde de jongen die op [slachtoffer 2] zat van [slachtoffer 2] afhalen. Toen hij dat wilde doen kwam die jongen al iets overeind. Ik zag dat die jongen een mes in zijn handen had. Ik zag dat toen hij van [slachtoffer 2] afkwam een soort van zwaaiende beweging maakte met de arm/hand waarin hij dat mes vasthield. Wij hebben toen nog even tegen over elkaar gestaan. De jongen hield zijn mes vast en hield dat iets voor zich. Ik zag duidelijk dat het een mes was. In de zaak zag [slachtoffer 1] dat hij bloed in zijn handen had. Hij kwam er achter dat hij een wond in zijn lies had.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02CD-2014010878-1, d.d. 29 januari 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ongeveer twee maanden geleden was ik in discotheek "[bedrijfsnaam 1]" te [pleegplaats]. Ik kreeg daar problemen met een jongen. Op 28 januari 2014 liep ik over de [straat 2]. Ik was alleen. Ik hoorde een auto aankomen. Deze stopte voor mij. Ik zag dat uit deze auto twee jongens stapten. Ik zag dat de bestuurder [verdachte], de jongen waar ik eerder problemen mee had gehad, was. De ander ken ik als [medeverdachte]. Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn rechterhand had. Dit mes had hij niet opengeklapt. [verdachte] stapte agressief op mij af. [verdachte] kwam dicht op mij staan. Uit het niets gaf hij mij een kopstoot op mijn neus. Ik kwam meteen ten val. Ik zag dat [verdachte] voor mij stond. Ik voelde van achteren trappen tegen mijn rug. Het kan niet anders dan dat die [medeverdachte] mij toen trappen gaf. Ik voelde ook dat deze persoon mij klappen op mijn hoofd gaf. Ook [verdachte] begon mij te trappen en te slaan. Ik voelde en zag dat hij mij tegen mijn hoofd en benen trapte. Ik zag en voelde dat hij mij op mijn hoofd en lichaam sloeg. Ik zag dat een paar mensen mij kwamen helpen. Zij haalden ons uit elkaar. Een van die mensen ken ik als meneer [slachtoffer 1]. Ik zag dat [verdachte] toen nog steeds agressief was. Ik zag dat hij nog steeds een mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat het lemmet uitgeklapt was. Ik zag dat [verdachte] met het mes stond te zwaaien. Ik hoorde dat hij riep: "Wie is de volgende". Ik zag dat hij tijdens het zwaaien met het mes, [slachtoffer 1] met het mes raakte. Ik zag dat hij hem raakte in het bovenbeen of onder de buik.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen hierna bewezen zal worden verklaard en de rechtbank heeft op grond daarvan de overtuiging bekomen dat verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 januari 2014 te [pleegplaats] in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, in het lichaam heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 28 januari 2014 te [pleegplaats] in de gemeente Smallingerland, met een ander, op de openbare weg, de [straat 1], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
- geven van een kopstoot op de neus van die [slachtoffer 2], ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val kwam en vervolgens
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, meermalen, schoppen of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- meermalen, slaan en/of stompen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot zware mishandeling;
2. primair openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft bepleit dat wanneer de rechtbank niet tot integrale vrijspraak komt ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde, sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de verklaring van verdachte en zijn [medeverdachte] blijkt dat verdachte door meerdere personen werd belaagd en werd geslagen waardoor hij op de grond viel. Vervolgens moest hij zichzelf verweren om te voorkomen dat hij niet nog meer klappen zou krijgen. Hij heeft vervolgens met een autosleutel gezwaaid en gedreigd en hij heeft iemand een trap gegeven. Het was voor verdachte niet mogelijk om weg te lopen, omdat hij was omsingeld.
In het geval de rechtbank van oordeel is dat verdachte niet proportioneel heeft gehandeld heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging, omdat verdachte heeft verklaard dat hij een paniekaanval kreeg. Het handelen van verdachte was derhalve gerechtvaardigd, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Van noodweer is sprake indien een feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Van noodweerexces is sprake indien de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven waardoor deze ten val kwam. Vervolgens heeft hij samen met [medeverdachte] [slachtoffer 2] mishandeld, terwijl deze op de grond lad. Toen [slachtoffer 1] en [getuige] wilden ingrijpen heeft verdachte een mes uitgeklapt en heeft hij hiermee richting het lichaam van [slachtoffer 1] gezwaaid, waardoor [slachtoffer 1] gewond werd. Op grond van deze gang van zaken is het uitgesloten dat er sprake was van een noodzakelijke verdediging van verdachtes lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Dit betekent dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet slaagt. Het verweer wordt dan ook verworpen
De feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten en de rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige schulduitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, een reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 8 mei 2014, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit onder meer blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de confrontatie opgezocht met een man waarmee hij eerder een aanvaring had gehad. Vervolgens heeft hij samen met een ander deze man op straat mishandeld. Toen personen wilden ingrijpen heeft verdachte een mes opengeklapt en een zwaaiende beweging met het mes in de richting van een man gemaakt. Verdachte heeft de man ook geraakt en de man is hierdoor verwond. De wond van de man moest worden gehecht.
Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen de slachtoffers pijn en letsel toegebracht maar hij heeft met zijn handelen ook de veiligheid op straat aangetast.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in de periode van vijf jaren voorafgaande aan de bewezenverklaarde feiten is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De voorlopige hechtenis van verdachte is in maart 2014 geschorst met onder meer als voorwaarden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en dat hij zich bij de Polikliniek Forensische Psychiatrie (FPA) moet laten behandelen voor zijn paniekstoornis. De deskundige De Vries heeft ter terechtzitting namens de reclassering verklaard dat de begeleiding van verdachte goed is verlopen en dat er in alle opzichten veel vooruitgang is geboekt.
De behandeling bij de FPA heeft verdachte afgerond en deze behandeling heeft een goed effect gehad waardoor verdachte geen last meer heeft van een paniekstoornis. Volgens de deskundige heeft de reclassering thans geen zorgen meer en wordt geen meerwaarde gezien in het continueren van reclasseringstoezicht.
Door de officier van justitie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand en een werkstraf van 120 dagen gevorderd.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting geldt als uitgangspunt dat voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden wordt opgelegd. Ook indien rekening wordt gehouden met de omstandigheden dat het in dit geval bij een poging is gebleven en dat verdachte voor een periode van ruim één jaar tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis zich aan voorwaarden heeft moeten houden, is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats. Dit geldt te meer omdat sprake is van recidive en verdachte zich behalve aan de poging tot zware mishandeling ook schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon.
De rechtbank ziet echter in hetgeen de deskundige ter terechtzitting namens de reclassering heeft verklaard aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstaf van langere duur dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, een taakstraf van de maximale duur op te leggen. In dit geval hoeft verdachte niet terug naar de gevangenis en kan de positieve ontwikkeling die verdachte heeft ingezet worden voortgezet, maar wordt wel recht gedaan aan de ernst van de feiten. Voorts zal de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, een voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 60 dagen met een proeftijd van twee jaren opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade voldoende aannemelijk is geworden nu verdachte met zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde en deze letsel heeft bekomen. Vast is komen te staan dat de schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 36f, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 105 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 60 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van drie dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2015.
Mr. G.C. Koelman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Vlietstra
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Zandstra-Alkema
locatie Leeuwarden,