ECLI:NL:RBNNE:2015:3288

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
18.267175-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor openlijke geweldpleging en wederrechtelijke vrijheidsberoving door drie mannen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten openlijk geweld heeft gepleegd tegen een jongeman op 17 oktober 2014. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], in het openbaar mishandeld door hem te slaan en te schoppen, waarna zij hem tegen zijn wil in een auto hebben geduwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld openlijk plaatsvond en dat er sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving, ook al was de duur van de vrijheidsberoving kort. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uren. De verdediging pleitte voor een mildere straf, stellende dat de verdachte lering had getrokken uit zijn gedrag en geen recidiverisico vormde. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 150 uren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 375,-- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de staat en de benadeelde partij geregeld, zodat de verplichtingen elkaar niet uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/267175-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
11 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 mei 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.I. de Ruiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2014, te [pleegplaats],
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straat], in elk geval op
of aan een openbare weg, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer],
welk geweld bestond uit het slaan en/of het schoppen tegen het lichaam van
die [slachtoffer] en/of het optillen (bij/onder de oksels) van die [slachtoffer]
en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, met kracht in het gezicht,
althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of met kracht tegen
de/een be(e)n(en) te schoppen en/of te trappen, tengevolge waarvan die [slachtoffer]
op de grond is gevallen;
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2014, te [pleegplaats],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) hardhandig
vastgepakt en/of meegetrokken en/of meegesleurd en/of (vervolgens) in een
voertuig gesleurd en/of gezet en/of vervoerd en/of meegenomen.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte samen met twee medeverdachten aangever heeft mishandeld. Ieder van hen had daarin een significant aandeel. Deze mishandeling vond voor een ieder zichtbaar plaats aan de openbare weg. Er is dan ook sprake van openlijke geweldpleging. Aangever is, nadat hij was mishandeld, door verdachte en zijn medeverdachten tegen zijn wil in een auto gezet en naar zijn woning vervoerd. Dit ging niet zachthandig. Hoewel het een kort ritje was, was wel sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat het de vraag is in hoeverre aangever vrijwillig in de auto is gestapt en in hoeverre zijn vrijheid beperkt was.
Beoordeling van het bewijs
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 oktober 2014, opgenomen op p. 22 e.v. van dossier nummer 2014171685 d.d. 5 december 2014 van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 oktober 2014, opgenomen op p. 22 e.v. van dossier nummer 2014171685 d.d. 5 december 2014 van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Nadat ik op 17 oktober 2014 klappen en schoppen had gekregen, werd ik in het onbekende voertuig gesleurd.
De door verdachte op de terechtzitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
We hebben hem onder zijn oksels gepakt en hem in het busje gezet. Hij zei dat hij niet mee de auto in wilde.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 26 november 2014, opgenomen op p. 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Ik heb [slachtoffer] toen hardhandig de auto ingewerkt.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 20 november 2014, opgenomen op p. 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte]:
Toen die jongen bij mij in de auto is gezet, is dit heus niet zachthandig gegaan. Zo graag wilde hij ook niet mee in de auto.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat wanneer iemand tegen diens wil hardhandig in een auto wordt gezet om hem mee te nemen, al is dat maar van korte duur, dit wederrechtelijke vrijheidsberoving oplevert. Uit de jurisprudentie blijkt dat de wetgever, mede gelet op het feit dat naast het van de vrijheid beroven ook het daarvan beroofd houden strafbaar is gesteld, doelt op het iemand doen vertoeven zonder dat de dader daartoe gerechtigd is op een plaats waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst moment kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet het opzet om de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een langere tijd. Van 'van de vrijheid beroofd houden' is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 17 oktober 2014, te [pleegplaats], openlijk, te weten op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en het optillen (bij/onder de oksels) van die [slachtoffer] en vervolgens meermalen met kracht in het gezicht slaan of stompen en met kracht tegen de benen schoppen en/of trappen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen;
2.
hij op 17 oktober 2014, te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte en zijn mededaders, die [slachtoffer] hardhandig vastgepakt en meegetrokken en/of meegesleurd en vervolgens in een voertuig gesleurd en/of gezet.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de taakstraf die door de officier van justitie is geëist moet worden gematigd en dat de voorwaardelijke gevangenisstraf achterwege moet worden gelaten. Verdachte heeft immers lering getrokken uit zijn gedrag en heeft zichzelf bij de politie gemeld na het voorval. Er is dan ook geen recidiverisico.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een vriend geholpen om de ex-vriend van diens dochter te pakken te krijgen en die te mishandelen door hem te schoppen en te slaan. Vervolgens, nadat de jongen was afgetuigd, is hij hardhandig en tegen zijn wil door verdachte en zijn medeverdachten in het busje van een medeverdachte gezet. Dit betreffen ernstige feiten, waarbij verdachte zonder verder na te denken heeft besloten zijn vriend te volgen in het voor eigen rechter spelen in een situatie waarin die vriend meende dat zijn dochter onrecht was aangedaan door het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit aan. Deze feiten rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf. De rechtbank houdt rekening met het feit dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving er één is van de lichtste vorm en met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Mede gelet daarop zal de rechtbank de duur van de gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie matigen en deze in geheel voorwaardelijke vorm opleggen. Daarnaast acht de rechtbank een forse werkstraf passend. De rechtbank houdt bij de bepaling van de hoogte daarvan rekening met de rol van verdachte in het geheel.

Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 bewezen verklaarde)

[slachtoffer]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 25,-- aan materiële schade en € 350,-- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het materiële gedeelte van de vordering kan worden toegewezen, maar dat de benadeelde partij in het immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien er sprake is van een soort van eigen schuld.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende gemotiveerd door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal tot slot ook de hoofdelijkheid bepalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 141 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 150 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 bewezen verklaarde)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 375,-- (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2014, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 375,-- (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 25,-- aan materiële schade en € 350,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juni 2015.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.