ECLI:NL:RBNNE:2015:3279

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
18.267161-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor openlijke geweldpleging en wederrechtelijke vrijheidsberoving door drie mannen

Op 11 juni 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten openlijk geweld heeft gepleegd tegen een jongeman op 17 oktober 2014. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], in het openbaar mishandeld door hem te slaan en te schoppen, en hem vervolgens tegen zijn wil in een auto te dwingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld openlijk plaatsvond en dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de mishandeling. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de tenlastelegging bewezen kon worden, terwijl de verdediging ontkende de mishandeling te hebben gepleegd, maar wel toegaf het slachtoffer in de auto te hebben gezet.

De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en het slachtoffer in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit € 375,-- voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verplichting tot betaling aan de staat opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/267161-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
11 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 mei 2015.
Verdachte is verschenen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.I. de Ruiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2014, te [pleegplaats],
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straat 1], in elk geval op
of aan een openbare weg, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer],
welk geweld bestond uit het slaan en/of het schoppen tegen het lichaam van
die [slachtoffer] en/of het optillen (bij/onder de oksels) van die [slachtoffer]
en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, met kracht in het gezicht,
althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of met kracht tegen
de/een be(e)n(en) te schoppen en/of te trappen, tengevolge waarvan die [slachtoffer]
op de grond is gevallen;
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2014, te [pleegplaats],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) hardhandig
vastgepakt en/of meegetrokken en/of meegesleurd en/of (vervolgens) in een
voertuig gesleurd en/of gezet en/of vervoerd en/of meegenomen.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte samen met twee medeverdachten aangever heeft mishandeld. Ieder van hen had daarin een significant aandeel. Deze mishandeling vond voor een ieder zichtbaar plaats aan de openbare weg. Er is dan ook sprake van openlijke geweldpleging. Aangever is, nadat hij was mishandeld, door verdachte en zijn medeverdachten tegen zijn wil in een auto gezet en naar zijn woning vervoerd. Dit ging niet zachthandig. Hoewel het een kort ritje was, was wel sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangegeven dat hij niet heeft geslagen of geschopt en enkel [medeverdachte 1] van het slachtoffer heeft afgehaald. Vervolgens heeft hij de jongen wel in zijn auto gezet en vervoerd.
Beoordeling van het bewijs
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 oktober 2014, opgenomen op p. 22 e.v. van dossier nummer 2014171685 d.d. 5 december 2014 van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Op vrijdag 17 oktober 2014 zag ik dat er drie auto's over het fietspad achter mij aan het parkje in kwamen rijden. Dit was het zwarte busje van de vader van [naam 1], [medeverdachte 1], en een ander voertuig. Ik gleed uit en kwam ten val. Nadat ik was gevallen zag ik dat er uit de auto's drie mannen waren gestapt. Ik zag dat [medeverdachte 1] uitstapte. Ook stapte er een andere man uit het voertuig van [medeverdachte 1]. Uit het andere voertuig stapte een andere man. Ik zag dat ze alle drie naar mij toe kwamen lopen. Terwijl ik op de grond lag werd ik door de vader van [naam 1] getrapt. Ik werd door hem tegen mijn hoofd en rug aangetrapt. Deze trappen deden pijn. Door de twee andere mannen werd ik hierna van de grond getild aan mijn oksels. Ook zij hadden mij tegen mijn hoofd getrapt terwijl ik op de grond lag. Terwijl ik stond werd ik meerdere malen door [medeverdachte 1] in mijn gezicht geslagen. [medeverdachte 1] sloeg mij met kracht met beide vuisten. Hierna schopte hij mij tegen mijn benen waardoor ik weer op de grond viel. Ook deze schoppen gaf hij met kracht en deden mij pijn.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 18 november 2014, opgenomen op p. 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige]:
Op vrijdagavond 17 oktober 2014 omstreeks 18:30 uur kwam ik uit restaurant [bedrijfsnaam] aan de [straat 2] te [pleegplaats]. Ik zag dat er een jongen heel snel aan kwam fietsen. Ik zag dat de jongen zijn fiets neerzette en vervolgens het zandveld voor het restaurant op rende. Ik zag dat hij vrij snel struikelde. Vervolgens zag ik dat er drie mannen kwamen aangerend. Ik zag dat de drie mannen de jongen vrijwel direct vastpakten en op hem begonnen in te beuken en te schoppen. De jongen lag op dat moment nog op de grond. Ik zag dat hij zeker een aantal keren werd geslagen en geschopt, en behoorlijk hard ook. Ik zag dat hij op zijn lichaam werd geschopt, en dat hij ook wel klappen tegen zijn hoofd kreeg. Vervolgens zag ik dat de jongen, toen hij op zijn buik lag, bij zijn hoofd werd gepakt en dat zijn hoofd nog eens hard in het zand werd gedrukt. Ik zag dat dit met kracht gebeurde. Ik zag dat de mannen de jongen vervolgens overeind trokken en vasthielden. Ik zag dat de jongen toen een flinke klap in zijn gezicht kreeg van één van de mannen. Ze hebben alledrie geslagen en geschopt.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 oktober 2014, opgenomen op p. 22 e.v. van dossier nummer 2014171685 d.d. 5 december 2014 van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Nadat ik op 17 oktober 2014 klappen en schoppen had gekregen, werd ik in het onbekende voertuig gesleurd.
De door verdachte op de terechtzitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
De jongen is bij zijn oksels gepakt en is in de auto gezet. Hij ging niet vrijwillig mee de auto in.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 26 november 2014, opgenomen op p. 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1]:
Ik heb [slachtoffer] toen hardhandig de auto ingewerkt.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 28 november 2014, opgenomen op p. 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2]:
We hebben de jongen met zijn drieën hardhandig in het busje gezet, want hij wilde niet mee.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde dat de verklaring van aangever grotendeels overeenkomt met de verklaring van [getuige]. Deze objectieve getuige bevestigt dat aangever door alle drie de mannen werd mishandeld. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen en gaat er daarom van uit dat ook verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Verdachte heeft zich daarom schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde dat wanneer iemand tegen diens wil hardhandig in een auto wordt gezet om hem mee te nemen, al is dat maar van korte duur, dit wederrechtelijke vrijheidsberoving oplevert. Uit de jurisprudentie blijkt dat de wetgever, mede gelet op het feit dat naast het van de vrijheid beroven ook het daarvan beroofd houden strafbaar is gesteld, doelt op het iemand doen vertoeven zonder dat de dader daartoe gerechtigd is op een plaats waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst moment kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet het opzet om de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een langere tijd. Van 'van de vrijheid beroofd houden' is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 17 oktober 2014, te [pleegplaats], openlijk, te weten op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en het optillen (bij/onder de oksels) van die [slachtoffer] en vervolgens meermalen met kracht in het gezicht slaan of stompen en met kracht tegen de benen schoppen en/of trappen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen;
2.
hij op 17 oktober 2014, te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte en zijn mededaders, die [slachtoffer] hardhandig vastgepakt en meegetrokken en/of meegesleurd en vervolgens in een voertuig gesleurd en/of gezet.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat het ernstige feiten betreft en dat verdachte documentatie heeft op het gebied van mishandeling.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangegeven dat hij de eis van de officier van justitie hoog vindt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een vriend geholpen om de ex-vriend van diens dochter te pakken te krijgen en die te mishandelen door hem te schoppen en te slaan. Vervolgens, nadat de jongen was afgetuigd, is hij hardhandig en tegen zijn wil door verdachte en zijn medeverdachten in het busje van een medeverdachte gezet. Dit betreffen ernstige feiten, waarbij verdachte zonder verder na te denken heeft besloten zijn vriend te volgen in het voor eigen rechter spelen in een situatie waarin die vriend meende dat zijn dochter onrecht was aangedaan door het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit aan. Deze feiten rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf. De rechtbank houdt rekening met het feit dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving er één is van de lichtste vorm. Mede gelet daarop en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan of zich daarin te laten meeslepen, zal de rechtbank de duur van de gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie matigen en deze in geheel voorwaardelijke vorm opleggen. Daarnaast acht de rechtbank een forse werkstraf passend. De rechtbank houdt bij de bepaling van de hoogte daarvan rekening met de rol van verdachte in het geheel en met het feit dat hij eerder is veroordeeld voor mishandeling.

Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 bewezen verklaarde)

[slachtoffer]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 25,-- aan materiële schade en € 350,-- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangegeven de vordering te zullen betalen als dat door de rechtbank wordt bepaald.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal tot slot ook de hoofdelijkheid bepalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 141 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 bewezen verklaarde)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 375,-- (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2014, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 375,-- (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 25,-- aan materiële schade en € 350,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juni 2015.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.