ECLI:NL:RBNNE:2015:3081

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
18.930284-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en opzetheling met dreiging

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 29 december 2014 samen met twee anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van € 5.000,--. Dit bedrag moest in een auto nabij het [winkelcentrum] worden gedeponeerd. De verdachte was zich ervan bewust dat het geld afkomstig was van misdrijf, maar heeft desondanks geprobeerd het in bezit te krijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer 1] hebben geïntimideerd en dreigende boodschappen hebben gestuurd, maar heeft de poging tot afpersing niet bewezen geacht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot medeplegen van opzetheling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat het causaal verband en de aansprakelijkheid niet bewezen zijn.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Nederland

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/930284-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de [verblijfplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 14 april 2015 en 12 juni 2015.
Verdachte is telkens verschenen en werd telkens bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 november 2014 tot en met 27 november 2014 te [pleegplaats 1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van eur 11.700,--, althans eur 5.000,--), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] of aan een derde, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat (mede)verdachte [naam] en/of zijn mededader(s) dreigend tegen die [slachtoffer 1] hebben/heeft gezegd dat [naam] opdracht had gekregen om, als die [slachtoffer 1] het geld niet zou betalen, hij met die [slachtoffer 1] mee naar huis moest gaan en hem daar een kogel door de kop moest schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 27 november 2014 tot en met 25 december 2014 te [pleegplaats 2], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (van eur 11.700,--, althans eur 5.000,--) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geldbedrag wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen geldbedrag
betrof;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 december 2014 tot en met 30 december 2014 te [pleegplaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (van eur 5.000,--), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] of aan een derde, terwijl die [slachtoffer 1] bij gelegenheid van een eerdere overdracht van geld te horen had gekregen dat hem een kogel door het hoofd geschoten zou worden als die eerdere overdracht van dat geld niet zou plaatsvinden,
- samen met een of meer anderen naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is gegaan, waardoor die [slachtoffer 1] zich geïntimideerd en/of onveilig voelde en/of
- via de telefoon bij die [slachtoffer 1] de indruk hebben/heeft doen ontstaan dat zijn dochter [slachtoffer 2] door verdachte en/of zijn mededader(s) was ontvoerd/gegijzeld en/of
- telefonisch dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Ik wil je dochter niets aandoen en wil geen problemen met jouw familie, ik wil het geld, hoe gaan we dit regelen?", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- via WhatsApp dreigend aan die [slachtoffer 2] laten weten dat er mensen met vuurwapens bij haar huis zouden staan als verdachte en/of zijn mededader(s) vandaag het geld niet zou(den), krijgen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, van welke dreigende woorden die [slachtoffer 1] kennis had genomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 26 december 2014 tot en met 30 december 2014 te [pleegplaats 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geldbedrag (van eur 5.000,--) te verwerven en/of voorhanden te hebben, bezig is geweest [slachtoffer 1] te bewegen dat geldbedrag aan hem en/of zijn
mededader(s) te geven (o.a. door die [slachtoffer 1] telefonisch te benaderen met het verzoek dat geldbedrag (in een geparkeerd staande auto) nabij het [winkelcentrum] te [pleegplaats 1] neer te leggen), terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van die poging tot dat verwerven
en/of voorhanden krijgen van dat geldbedrag wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen geldbedrag betrof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten en vergissingen in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. C.C. Westerling-Diderich, acht hetgeen aan verdachte onder 2. primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van voorarrest en afwijzing van de civiele vordering van de [Provincie] en gedeeltelijke en hoofdelijke toewijzing van de civiele vordering van [slachtoffer 1], tevens in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

De verdachte dient van het onder 1. primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit, evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte, niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De verdachte dient voorts van het onder 2. primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken omdat de rechtbank dit eveneens niet wettig en overtuigend bewezen acht.

Bewijsmiddelen

Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsmiddelen.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 2. subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van 26 december 2014 tot en met 30 december 2014 te [pleegplaats 1] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van eur 5.000,-- te verwerven, bezig is geweest [slachtoffer 1] te bewegen dat geldbedrag aan hem en/of zijn medeverdachten te geven (o.a. door die [slachtoffer 1] telefonisch te benaderen met het verzoek dat geldbedrag in een geparkeerd staande auto nabij het [winkelcentrum] te [pleegplaats 1] neer te leggen), terwijl hij en zijn medeverdachten ten tijde van die poging tot dat verwerven van dat geldbedrag wisten, dat het een door misdrijf verkregen geldbedrag betrof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder 2. subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het onder 2. subsidiair bewezen geachte levert op:
poging tot medeplegen van opzetheling,
strafbaar gesteld bij artikel 416 in verbinding met de artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de feiten en de verdachte strafbaar, omdat geen straf- en/of schuld-uitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, alsmede de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 18 mei 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder terzake van misdrijf is veroordeeld.
Verdachte heeft op 29 december 2014 te [pleegplaats 1] samen met twee anderen geprobeerd [slachtoffer 1] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van € 5.000,--. Dit geld moest in een nabij het [winkelcentrum] geparkeerd staande auto worden gedeponeerd waarna het geld zou worden opgehaald. Zover is het niet gekomen omdat degene die het geld zou ophalen door de politie werd aangehouden. Die € 5.000,-- was afkomstig van misdrijf. Het was een gedeelte van een door de [Provincie] gestort geldbedrag van in totaal € 15.930,86 op de rekening van [slachtoffer 2]. Blijkens de aangifte namens [Provincie] had een bedrijf werkzaamheden voor de provincie verricht. De factuur van dit bedrijf was echter vervalst. Het rekeningnummer was aangepast. Verdachte wist dat die € 5.000,-- afkomstig was van misdrijf. Niettemin heeft hij getracht dit geld samen met zijn medeverdachten in bezit te krijgen. De rechtbank rekent hem dat zwaar aan.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten die [slachtoffer 1] hebben willen afpersen. Zij heeft haar eis daarop afgestemd: vijftien maanden onvoorwaar-delijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. De rechtbank acht deze tenlastegelegde poging tot afpersing niet bewezen. Zij acht medeplegen van poging tot opzetheling bewezen. Daarom zal de rechtbank in aanzienlijke mate afwijken van de eis van de officier van justitie. Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie is verdachte eerder terzake van misdrijf veroordeeld. Hij heeft ter terechtzitting geen opening van zaken willen geven. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Benadeelde partij [Provincie]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het onder 2. subsidiair bewezen geachte feit en de door de benadeelde partij geleden schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade niet bewezen. De civiele vordering zal daarom worden afgewezen.

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair en subsidiair en 2. primair is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 2. subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan en stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2. subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
gevangenisstrafvoor de duur van
zes maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank
heft ophet
bevel tot voorlopige hechtenismet ingang van
28 juni 2015.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [Provincie] af.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, en mr. H. de Wit en mr. M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 26 juni 2015.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.