2.11.Verweerder heeft bij brief van 12 juni 2014 de onder 1.6. vermelde aanslag ZvW 2009 verminderd met € 776 en overigens berekend naar een bijdrage-inkomen van € 5.868, vermeerderd met een bedrag van € 17 aan heffingsrente. In de brief heeft verweerder eiser onder meer als volgt geïnformeerd:
“Vermindering
(…)
De inspecteur heeft u de aanslag
inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet
2009, nummer , opgelegd.
Deze aanslag blijkt te hoog te zijn vastgesteld.
Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd met
€ 776.
(…)
U kunt tegen deze vermindering geen
bezwaar maken en niet in beroep gaan.”.
3. In geschil is het antwoord op de vraag of eisers beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2006 tot en met 2010 ontvankelijk zijn, en zo ja, of verweerder de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente tot op het juiste bedrag heeft vastgesteld en of verweerder terecht verzuimboetes en een vergrijpboete heeft opgelegd, alsmede het antwoord op de vraag of de aanslagen ZvW en de beschikkingen heffingsrente tot op het juiste bedrag heeft vastgesteld, alsmede het antwoord op de vraag of eisers beroep inzake de aanslag ZvW 2010 en de beschikking heffingsrente ontvankelijk is, en zo ja, of verweerder de aanslag ZvW 2010 en de beschikking heffingsrente tot op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
inzake de aanslagen IB/PVV en de beschikkingen 2006 tot en met 2009, alsmede de aanslagen ZvW en de beschikkingen 2008 en 2009
4. Ter zitting heeft eiser verklaard dat verweerder zijn bezwaarschriften inzake onderhavige jaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij opkomt tegen de in zijn ogen onvolledige ambtshalve vermindering door verweerder wat betreft de aanslagen IB/PVV, ZvW, de verzuimboetes, de vergrijpboete en de beschikkingen heffingsrente voor onderhavige jaren. Eiser is van mening dat hem ten gevolge van ziekenhuisopnamen en medische behandeling in verband met diabetes niet mag worden aangerekend dat hij een wijziging in de termijn waarbinnen hij aanspraak kan maken op het ambtshalve verlenen van vermindering of teruggaaf van belasting, niet heeft onderkend.
5. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR) beroep bij de bestuursrechter slechts openstaat in bepaalde, in artikel 26, eerste lid, van de AWR omschreven gevallen (het zogenoemde gesloten stelsel van rechtsmiddelen). Een beslissing op een verzoek om een ambtshalve vermindering respectievelijk herziening is geen voor bezwaar vatbare beschikking, zodat gezien artikel 26, eerste lid, van de AWR en artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen deze beslissing geen bezwaar en beroep open staat.
6. Aangezien eiser feitelijk (rechtstreeks) beroep heeft ingesteld tegen de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering respectievelijk herziening, die gelet op het voorgaande niet kunnen worden aangemerkt als voor bezwaar vatbare beschikkingen, dient de rechtbank zich onbevoegd te verklaren tot kennisneming van de beroepen. Met betrekking tot de onderhavige beslissingen kan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld (vgl. HR 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR: 2013:1797, BNB 2014/42).
7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren kennis te nemen van de beroepen met betrekking tot de ambtshalve genomen beslissing inzake de IB/PVV en de beschikkingen 2006 tot en met 2009, alsmede inzake de aanslagen ZvW en de beschikkingen 2008 en 2009.
Aan de behandeling van de ontvankelijkheid van eisers beroepen inzake de aanslagen IB/PVV en de bijhorende beschikkingen, vanwege de tijdigheid – wat daar overigens ook van zij –, alsmede aan de inhoudelijke behandeling van alle hier genoemde aanslagen IB/PVV, ZvW en bijhorende beschikkingen, komt de rechtbank derhalve niet toe.
inzake de aanslag IB/PVV en beschikking 2010
8. Ter zitting heeft eiser verklaard dat verweerder zijn bezwaarschrift inzake de aanslag IB/PVV en bijhorende beschikkingen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij opkomt tegen de in zijn ogen onvolledige ambtshalve vermindering door verweerder wat betreft de aanslag IB/PVV, de beschikking heffingsrente en de verzuimboete.
9. Verweerder is van mening dat gelet op zijn rechtsmiddelverwijzing (2.4.), eiser met zijn beroep uitsluitend tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar is opgekomen en dat hij wat betreft zijn grieven tegen de ambtshalve vermindering in bezwaar had moeten komen, waar verweerder hem uitdrukkelijk op heeft gewezen. Daarbij wijst verweerder erop dat eiser dit, nu hij een administratiekantoor drijft, ook wist of moet hebben geweten.
10. De rechtbank overweegt dat vanaf het belastingjaar 2010 in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) bijzondere regels zijn opgenomen voor de behandeling van verzoeken om ambtshalve verminderingen. Indien het verzoek om ambtshalve vermindering geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare beschikking. De in de onder 2.4. vermelde uitspraak op bezwaar van 16 april 2014 opgenomen beslissing van verweerder, bevestigd in verweerders brief van 3 mei 2014 (2.10.), dat hij (gedeeltelijk) geen ambtshalve vermindering verleent ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2010, de beschikking heffingsrente en de verzuimboete, is naar het oordeel van de rechtbank op te vatten als een zodanige voor bezwaar vatbare beschikking. Indien een belanghebbende hiertegen op wil komen, zal hij eerst bezwaar moeten maken. Immers aan de behandeling van het beroep gaat de bezwaarfase vooraf.
11. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser tegen de onder punt 10 vermelde als zodanig op te vatten beschikking in beroep is opgekomen, hetgeen eiser ter zitting heeft bevestigd. Nu overigens gesteld noch gebleken is dat partijen hebben afgesproken de bezwaarfase over te slaan en rechtstreeks beroep in te stellen, zal de rechtbank het (rechtstreekse) beroep, reeds om die reden, niet-ontvankelijk verklaren. Aan de behandeling van de ontvankelijkheid van eisers beroep vanwege de tijdigheid – wat daar overigens ook van zij –, alsmede aan de inhoudelijke behandeling van de betreffende aanslag en bijhorende beschikkingen, komt de rechtbank derhalve niet toe.
12. Gelet op het voorgaande merkt de rechtbank het beroepschrift inzake de aanslag IB/PVV 2010, de beschikking heffingsrente en de verzuimboete mede aan als bij een onbevoegd bestuursorgaan ingediend bezwaarschrift tegen de in artikel 9.6 van de Wet IB bedoelde beschikking. Dit betekent dat de rechtbank dit “bezwaarschrift” ingevolge artikel 6:15 van de Awb dient door te zenden aan de inspecteur onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit “bezwaarschrift” reeds in bezit is van de inspecteur zal de rechtbank hem dit niet opnieuw toezenden. De onderhavige uitspraak beschouwt de rechtbank mede als vorenbedoelde mededeling aan partijen. Verweerders standpunten dat hij een juiste rechtsmiddelverwijzing heeft vermeld – wat daar overigens ook van zij – en dat eiser wist, althans had moeten weten eerst bezwaar in te dienen, doet aan het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank, niets af.
inzake de aanslag ZvW en beschikking 2010
13. Ter zitting heeft eiser verklaard dat verweerder zijn bezwaarschrift inzake de aanslag ZvW en de beschikking heffingsrente terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij opkomt tegen de in zijn ogen onvolledige ambtshalve vermindering door verweerder. Eiser is van mening dat hem ten gevolge van ziekenhuisopnamen en medische behandeling in verband met diabetes niet mag worden aangerekend dat hij een wijziging in de termijn waarbinnen hij aanspraak kan maken op het ambtshalve verlenen van vermindering of teruggaaf van belasting, niet heeft onderkend.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn uitspraak op bezwaar (2.7) en zijn beslissing om de aanslag en de beschikking ambtshalve te verminderen eiser uitsluitend heeft gewezen op de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de rechtbank.
15. De rechtbank is van oordeel dat ingevolge artikel 49, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet (tekst 2010) het onder punt 10 vermelde artikel 9.6 van de Wet IB van overeenkomstige toepassing is op de aanslag ZvW 2010. De in de onder 2.7. vermelde uitspraak op bezwaar van 2 mei 2014 opgenomen beslissing van verweerder, dat hij (gedeeltelijk) geen ambtshalve vermindering verleent ten aanzien van de aanslag ZvW 2010 en de beschikking heffingsrente, is naar het oordeel van de rechtbank op te vatten als een zodanige voor bezwaar vatbare beschikking. Indien een belanghebbende hiertegen op wil komen, zal hij eerst bezwaar moeten maken. Immers aan de behandeling van het beroep gaat de bezwaarfase vooraf.
16. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser tegen de onder punt 15 vermelde als zodanig op te vatten beschikking in beroep is opgekomen, hetgeen eiser ter zitting heeft bevestigd. Nu overigens gesteld noch gebleken is dat partijen hebben afgesproken de bezwaarfase over te slaan en rechtstreeks beroep in te stellen, zal de rechtbank het (rechtstreekse) beroep, reeds om die reden, niet-ontvankelijk verklaren.
17. Gelet op het voorgaande merkt de rechtbank het beroepschrift inzake de aanslag ZvW 2010 en de beschikking heffingsrente mede aan als bij een onbevoegd bestuursorgaan ingediend bezwaarschrift tegen de in artikel 9.6 van de Wet IB bedoelde beschikking. Dit betekent dat de rechtbank dit “bezwaarschrift” ingevolge artikel 6:15 van de Awb dient door te zenden aan de inspecteur onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit “bezwaarschrift” reeds in bezit is van de inspecteur zal de rechtbank hem dit niet opnieuw toezenden. De onderhavige uitspraak beschouwt de rechtbank mede als vorenbedoelde mededeling aan partijen. Verweerders rechtsmiddelverwijzing (2.7) doet aan het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank, niets af.
18. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat zij zich in de beroepen met de nummers 14/2866 tot en met 14/2869 onbevoegd dient te verklaren en dat het beroep met het nummer 14/2870 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.