ECLI:NL:RBNNE:2015:3046

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
18.820065-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van veelpleger tot ISD maatregel voor winkeldiefstal na eerdere mislukte behandelinterventies

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en thans preventief gedetineerd, is bijgestaan door haar advocaat mr. A. Allersma. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een Guess (Eau de toilette) cadeauset uit een winkel in Groningen op 14 februari 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en een proces-verbaal van aangifte als bewijsmiddelen zijn gebruikt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) opgelegd voor de duur van twee jaren. De officier van justitie had deze maatregel gevorderd, onder verwijzing naar eerdere behandelinterventies die niet het gewenste resultaat hadden opgeleverd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en het advies van de reclassering. De verdachte heeft in het verleden al meerdere keren een ISD-maatregel ondergaan, maar heeft geen blijvende verbetering laten zien.

De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om een klinische behandeling te ondergaan. De rechtbank heeft besloten dat de maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft bepaald dat de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na zes maanden moet worden beoordeeld, en dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/820065-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
22 mei 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in de [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 mei 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 februari 2015, te [pleegplaats], althans in de gemeente
Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, in of uit een
winkel/pand, gelegen aan de [straat]), heeft weggenomen een Guess (Eau
de toilette) cadeauset, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [bedrijfsnaam], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 14 februari 2015, te [pleegplaats], althans in de gemeente
Groningen, opzettelijk een Guess (Eau de Toilette) cadeauset, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk(e) goed(eren) verdachte uit
de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende(n) had genomen onder
gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd(e) goed(eren) te
betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat/die goed(eren)
anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 februari 2015, opgenomen op p. 16 e.v. van dossier nummer PL0100-2015045054 d.d. 16 februari 2015 van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [naam], namens [bedrijfsnaam].
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 14 februari 2015, te [pleegplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een winkel, gelegen aan de [straat]), heeft weggenomen een Guess (Eau
de toilette) cadeauset, toebehorende aan [bedrijfsnaam].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd voor het primair ten laste gelegde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) op te leggen voor de duur van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat aan de wettelijke voorwaarden voor ISD is voldaan en uit het schriftelijk advies van de reclassering van 18 mei 2015 en de mondelinge nadere toelichting door de opsteller van dat advies ter zitting blijkt, dat het wederom opleggen van ISD noodzakelijk is omdat eerdere behandelinterventies en andere vormen van justitiële druk niet het gewenste resultaat hebben gehad. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen het bepalen van een tussentijdse beoordeling.
Standpunt verdediging
Verdachte en haar raadsman hebben zich niet verzet tegen oplegging van de maatregel ISD en hebben daarbij aangegeven dat verdachte nu een betere motivatie heeft dan voorheen om zich te laten behandelen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht af te trekken van de duur van de maatregel, alsmede te bepalen dat er na vier maanden een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden. Voorts is verzocht om zo mogelijk vervroegd vonnis te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte reclasseringsrapportage, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen veroorzaken veel overlast en ergernis bij winkeliers, die bovendien kosten moeten maken ter beveiliging van hun zaak om dit soort feiten te voorkomen. Verdachte heeft met haar handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen.
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen. Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel veroordeeld terwijl het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen of goederen eist bovendien het opleggen van de maatregel.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen het advies dat is uitgebracht door de Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) in het voorlichtingsrapport d.d. 18 mei 2015, onder meer inhoudende dat verdachte al meerdere klinische en ambulante trajecten heeft gevolgd ter behandeling van haar (heftige en langdurige) verslavingsproblematiek. Verdachte heeft, na de haar in 2012 opgelegde ISD, welke maatregel in mei 2014 eindigde, ambulante hulp aangeboden gekregen, maar het bleek voor haar niet haalbaar daar op een goede wijze gebruik van te kunnen maken. Sinds de afloop van de ISD heeft de VNN waargenomen dat het middelengebruik en het gedrag van verdachte steeds zorgwekkender is geworden. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en het is gewenst en noodzakelijk, wil dit risico met enig succes worden teruggedrongen, dat verdachte zich laat behandelen in een klinische setting. Omdat eerdere behandelinterventies en verschillende vormen van justitiële druk niet het gewenste effect hebben gehad, is er geen andere optie dan om opnieuw de ISD-maatregel op te leggen, aldus de reclassering.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten, ook weer nadat de vorige ISD-maatregel was geëindigd. Het feit waarvoor zij nu veroordeeld wordt, is bovendien gepleegd in de proeftijd van een vonnis van 6 oktober 2014.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij gemotiveerd is om opnieuw in het kader van de voorgestelde maatregel een klinische behandeling te ondergaan.
Gelet op een en ander acht de rechtbank oplegging van de maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na aanvang van de executie van de maatregel dient te worden beoordeeld, maar acht een termijn van vier maanden daarvoor te kort en zal deze termijn op zes maanden bepalen.
Uit het rapport van de VNN blijkt dat omtrent de persoon van verdachte (in het kader van de reeds ondergane ISD maatregel) al uitgebreid is gerapporteerd. Daarnaast blijkt daaruit dat ook al bekend is welke (klinische) behandeling voor verdachte geïndiceerd is, namelijk een behandeling in het [instelling] te [plaats]. Gelet hierop en gelet op het feit dat verdachte ook zelf voor deze behandeling openstaat zal de rechtbank bij het bepalen van de duur van de maatregel als na te melden rekening houden met de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
gelast dat de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel
zes maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient te worden beoordeeld;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde maatregel geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. L.H.A.M. Voncken en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2015.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.