Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.de vennootschap onder firma [A],
[B],
[C],
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de akte overlegging producties van de zijde van de Rabobank;
- de mondelinge behandeling op 21 mei 2015;
- de pleitnota van de zijde van [D];
- de pleitnota van de zijde van de Rabobank;
- de aanhouding om partijen in de gelegenheid te stellen tot een minnelijke regeling met elkaar te komen;
- de brief van 8 juni 2015 van de zijde van [D], waarin is aangegeven dat partijen niet tot een schikking zijn gekomen en waarin zij verzoeken vonnis te wijzen;
- de brief van 15 juni 2015 van de zijde van [D];
- de brief van 17 juni 2015 van de zijde van de Rabobank.
in aanmerking nemende dat:
- 30 mei 2013 € 150.000,00
- 27 juni 2013 € 149.500,00
- 29 juli 2013 € 140.000,00
- 19 augustus 2013 € 125.000,00.
Tariferingswijze van de bij de bank afgenomen producten
3.Het geschil
4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan
overbruggingsleninginzake de voorgenomen verkoop van het pand. Vervolgens zijn [D] en de Rabobank in januari 2010 met elkaar een wijziging van de geldleningsovereenkomst overeengekomen, waarbij aan de geldlening - door het bepalen van een concrete einddatum waarop aflossing van die lening dient plaats te vinden, te weten 1 januari 2013 - een tijdelijk karakter is toegekend. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat [G] in zijn rapport heeft aangegeven dat de Rabobank een
tijdelijkefinanciering ten bedrage van € 225.000,00 heeft verstrekt en dat [I] in het kader van het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard dat hij de termijn van 3 jaar heeft besproken met [B] en dat [B] blij was met de periode van 3 jaar, omdat hem dat meeviel. [D] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Zowel uit het voorgaande als uit het feit dat het om een overbruggingslening gaat, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het om een tijdelijke financiering gaat. Niet gebleken is dat [D] en de Rabobank zijn overeengekomen dat de aflossing van de geldlening afhankelijk zou worden gesteld van de verkoop van het pand. Gelet op de onder de feiten weergegeven brieven en e-mailberichten van de Rabobank, de door [D] ondertekende financieringsvoorstellen en de "Wijziging geldleningsvoorwaarden" en de door [I] afgelegde verklaring, die door [D] niet gemotiveerd is betwist, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook voor [D] kenbaar moet zijn geweest dat de financiering van tijdelijke aard was en dat daaraan een concrete eindtermijn was verbonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de Rabobank dan ook niet gehouden worden tot voortzetting van de geldleningsovereenkomst gedurende de looptijd van de Bbz-lening. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de Rabobank in strijd met de overeengekomen voorwaarden voornemens is de kredietfaciliteit van rekening-courantnummer [nummer] ten bedrage van € 150.000,00 in te perken. De voorzieningenrechter zal de vordering, zoals opgenomen in overweging 3.1., onder 3 dan ook afwijzen.
816,00 (1 punt x € 816,00)