ECLI:NL:RBNNE:2015:3015

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
18.720110-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van sieraden bij meerdere juweliers in Súdwest-Fryslân en omgeving

Op 17 maart 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van sieraden bij verschillende juweliers. De verdachte, bijgestaan door mr. A.M.R. van Ginneken, werd aangeklaagd door het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf. De tenlastelegging omvatte vijf diefstallen die plaatsvonden tussen april 2013 en maart 2014 in de gemeenten Súdwest-Fryslân, Lemsterland, Assen, Leek en Tynaarlo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening sieraden heeft weggenomen, waaronder gouden armbanden en colliers, toebehorende aan diverse juweliers. Tijdens de zitting op 3 maart 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij slechts één collier had weggenomen, maar de rechtbank oordeelde dat het aantal diefstallen zoals vermeld in de aangiften leidend was.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waaronder verklaringen van de verdachte en aangiften van de benadeelde juweliers. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan alle ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoedingen te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder Juwelier [bedrijfsnaam 1] en Juwelier [bedrijfsnaam 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde diefstallen en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720110-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2013
te [pleegplaats 1], (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden
armband en/of een/twee gouden ring(en), in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan Juwelier [bedrijfsnaam 1] (gevestigd aan de [straat 1],
aldaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2013
te [pleegplaats 2], (althans) in de gemeente Lemsterland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
(vijftal) gouden collier(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Juwelier [bedrijfsnaam 2]/[naam 1], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 2 juli 2013
te [pleegplaats 3], (althans) in de gemeente Assen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
(drietal) gouden collier(s) en/of een gouden armband, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier [bedrijfsnaam 3] (gevestigd aan het
[straat 2], aldaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
4.
hij op of omstreeks 15 januari 2014
te [pleegplaats 4], (althans) in de gemeente Leek,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden
armband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier
[bedrijfsnaam 4] (gevestigd aan [straat 3], aldaar), in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte;
5.
hij op of omstreeks 19 maart 2014
te [pleegplaats 5], (althans) in de gemeente Tynaarlo,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden
armband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier
[bedrijfsnaam 5] (gevestigd aan de [straat 4], aldaar), in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht met meldplicht en ambulante behandeling, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 1] tot een bedrag van
€ 1.176,00 en niet-ontvankelijk verklaring voor het overige bedrag;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 1.176,00;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 2] tot een bedrag van
€ 1.249,78 en niet-ontvankelijk verklaring voor het overige bedrag;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 1.249,78;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 5] tot een bedrag van
€ 600,00 en niet-ontvankelijk verklaring voor het overige bedrag;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 600,00.

Beoordeling van het bewijs

Feit 1.
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte nr. PLO2JS 2013041426-1, d.d. 22 april 2013, inhoudende de verklaring van [naam 2].
Feit 2.
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte nr. PLO2EJ 2013062781-1, d.d. 14 juni 2013, inhoudende de verklaring van [naam 1].
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij slechts één gouden collier heeft weggenomen, overweegt de rechtbank dat zij uitgaat van het aantal genoemd in de aangifte, te weten een vijftal gouden colliers.
Feit 3.
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte nr. PL0300 2013046708-1, d.d. 3 juli 2013, inhoudende de verklaring van [naam 3].
Feit 4.
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02JS.2JS.2013.917, gesloten op 29 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal van verhoor, nummer PLO2R3-2013041426-15, d.d. 16 april 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
0: Verdachte werd foto’s getoond van de verdachte man in juweliers te [pleegplaats 3], [pleegplaats 4] en
[pleegplaats 5].
V: Wie is de man op de foto in de juwelier te [pleegplaats 5]?
A: Ja dat ben ik.
V: Wie is de man op de foto in de juwelier te [pleegplaats 3]?
A: Ja die foto had ik al gezien. Dat ben ik ook.
V:Wie is de man op de foto in de juwelier te [pleegplaats 4]?
A: Zo te zien ben ik dat.
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal van aangifte, nummer PL01MD 2014005849-1, d.d. 16 januari 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [naam 4]:
Ik ben als vaste medewerker werkzaam bij juwelier [bedrijfsnaam 4] in [pleegplaats 4]. Gistermorgen 15 januari 2014 was ik samen met [naam 5] en zijn vrouw in de winkel aan het werk. Ik vroeg de man waarmee ik kon helpen. Ik hoorde dat hij zei, ik ben op zoek naar een gouden armband met een bijpassende collier.
De man vroeg aan mij of ik wat uit de vitrinekast wilde pakken. Ik moest mij hiervoor omdraaien om deze sieraden uit de kast te halen. Ik liet de man de sieraden zien maar ik zag dat hij helemaal geen interesse toonde, want hij ging maar weer met zijn hand door de armbanden uit de rol op de tafel heen. Ik zag dat er een oogje leeg was, ik bedoel hiermee dat ik een armband uit de rij miste. Ik sprak de man aan, ik vertelde hem dat ik zo'n armband miste. Ik zag dat de man zich enigszins bukte vanaf de stoel en onder de tafel ging. Ik hoorde dat de man zei: 'oh hij ligt hier op de grond', en ik zag dat hij op de grond graaide en de door mij bedoelde armband op tafel neerlegde. Op de beelden is duidelijk te zien dat de man twee keer een sieraad losmaakt en uit de rol pakt en deze over de tafel schuift en het dan in zijn kleding of op zijn schoot neerlegt. De man heeft mij willens en wetens iedere keer bij de tafel weggelokt. Nadat [naam 5] en ik de rol met armbanden hebben geïnventariseerd, bleek dat er uiteindelijk een armband weggenomen was.
Feit 5.
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte nr. PLO31W-2014023606-l, d.d. 26 maart 2014, inhoudende de verklaring van [naam 6].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 april 2013 te [pleegplaats 1], in de gemeente Súdwest-Fryslân, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden armband en twee gouden ringen toebehorende aan Juwelier [bedrijfsnaam 1], gevestigd aan de [straat 1], aldaar;
2.
hij op 12 juni 2013 te [pleegplaats 2], in de gemeente Lemsterland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een vijftal gouden colliers, toebehorende aan Juwelier [bedrijfsnaam 2]/[naam 1];
3.
hij op 2 juli 2013 te [pleegplaats 3], in de gemeente [pleegplaats 3], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een drietal gouden colliers en een gouden armband toebehorende aan Juwelier [bedrijfsnaam 3], gevestigd aan het [straat 2], aldaar;
4.
hij op 15 januari 2014 te [pleegplaats 4], in de gemeente [pleegplaats 4], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden armband toebehorende aan Juwelier [bedrijfsnaam 4], gevestigd aan [straat 3], aldaar;
5.
hij op 19 maart 2014 te [pleegplaats 5], in de gemeente Tynaarlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden armband toebehorende aan Juwelier [bedrijfsnaam 5], gevestigd aan de [straat 4], aldaar.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal
2. Diefstal
3. Diefstal
4. Diefstal
5. Diefstal
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage d.d. 1 oktober 2014, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 januari 2015, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw en artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstallen van sieraden bij vijf verschillende juweliers. Hij is doelbewust te werk gegaan door steeds de verkoopmedewerker af te leiden en zo doende de armbanden en colliers weg te nemen. Deze diefstallen zijn laakbare feiten, aangezien zij enkel gepleegd worden uit oogpunt van persoonlijk gewin en voor de slachtoffers financieel nadeel en overlast met zich meebrengen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Uit het uittreksel uit het documentatieregister blijkt dat verdachte zich in het verleden al meermalen schuldig heeft gemaakt aan diefstal en dat verdachte ook na de thans bewezenverklaarde feiten is veroordeeld voor twee winkeldiefstallen. De reclassering heeft aangegeven dat zijn justitiële contacten voortkomen uit zijn problemen op het emotionele en financiële vlak. Hij is niet in staat zelfstandig zijn problemen op te lossen. De reclassering acht om die reden hulp en begeleiding in een juridisch kader geïndiceerd. Ter zitting is gebleken dat verdachte op de wachtlijst staat voor een dagbehandeling bij de GGZ [naam 7], [straat 5].
De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met 2 jaren proeftijd en een reclasseringstoezicht met een meldplicht en ambulante behandeling passend en geboden. Het bepaalde in artikel 22b Wetboek van Strafrecht staat hieraan niet in de weg.

Benadeelde partijen

Juwelier [bedrijfsnaam 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot het bedrag ad € 1.176,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor gedeeltelijke toewijzing vatbaar. Voor het overige bedrag zal de rechtbank de vordering niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Juwelier [bedrijfsnaam 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot het bedrag ad € 1.249,78 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor gedeeltelijke toewijzing vatbaar. Voor het overige bedrag zal de rechtbank de vordering niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Juwelier [bedrijfsnaam 5] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 5. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Voorts is de persoon die de vordering heeft ingediend niet gemachtigd dit te doen en blijkt niet uit het dossier dat deze persoon gerechtigd zou zijn. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen twee weken na de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland.
2. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij de Forensische Polikliniek GGZ [naam 7] of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij juwelier [bedrijfsnaam 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.176,00 (zegge: duizendhonderdzesenzeventig euro).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijfsnaam 1], te betalen een bedrag van € 1.176,00 (zegge: duizend honderdzesenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijfsnaam 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij juwelier [bedrijfsnaam 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.249,78 (zegge: duizendtweehonderdnegenenveertig euro en achtenzeventig eurocent).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijfsnaam 2], te betalen een bedrag van € 1.249,78 (zegge: duizendtweehonderdnegenenveertig euro en achtenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijfsnaam 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij juwelier [bedrijfsnaam 5] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2015.
w.g.
Wiersma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
De Wit
locatie Leeuwarden,
Gosselaar