ECLI:NL:RBNNE:2015:3014

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
18.850445-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke schadevergoeding voor inverzekeringstelling en inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een verdachte die ten onrechte in verzekering is gesteld en in bewaring is genomen. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. G. Bakker, heeft een schadevergoeding van in totaal € 35.039,-- gevorderd, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand, reiskosten, smartengeld en schade door stillegging van de herbouw van zijn woning. De officier van justitie, mr. E. Heus, heeft zich op het standpunt gesteld dat sommige kosten redelijk zijn, maar dat immateriële schadevergoeding afgewezen moet worden omdat deze al verdisconteerd is in de vergoeding voor het voorarrest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte drie dagen in verzekering is gesteld en tien dagen in bewaring heeft doorgebracht, en dat de strafzaak op 25 augustus 2014 is geëindigd met een vrijspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte recht heeft op een schadevergoeding voor de dagen in verzekering en bewaring, en heeft een bedrag van € 105,00 per dag vastgesteld. Daarnaast zijn de kosten voor rechtsbijstand en reiskosten toegewezen, wat resulteert in een totale schadevergoeding van € 6.554,--. De rechtbank heeft echter de immateriële schadevergoeding en andere schadeposten, zoals kosten door de verdenking, afgewezen, omdat deze niet rechtstreeks voortvloeien uit het voorarrest.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verdachte een totale schadevergoeding van € 14.399,-- toe te kennen, waarbij het verzoek voor het overige is afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechtbank, met vermelding van de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
rekestnummers: 14/857 en 14/858
parketnummer 18/850445-13
beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 18 maart 2015 op het verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres],
advocaat mr. G. Bakker,
hierna te noemen verzoeker.

Procesverloop

Het verzoek strekt tot vergoeding van schade geleden als gevolg van ondergane inverzekeringstelling, inbewaringstelling en de verdenking tot een bedrag van in totaal € 35.039,--.
Het verzoek is op 4 maart 2015 behandeld in raadkamer, in aanwezigheid van verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, en de officier van justitie, mr. E. Heus.

Standpunt van verzoeker

De raadsman heeft ter onderbouwing van het verzoekschrift aangevoerd dat verzoeker kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand, het opstellen van het verzoekschrift, reiskosten en dat verzoeker voor een vergoeding met betrekking tot de door hem ondergane inverzekeringstelling en inbewaringstelling in aanmerking komt. Met betrekking tot deze kosten kan worden aangesloten bij de berekening die het openbaar ministerie hieromtrent heeft opgesteld. Omdat er berichten over de zaak in de pers zijn verschenen heeft verzoeker voorts een bedrag van € 3.000,-- aan smartengeld gevorderd. Als gevolg van de verdenking is de herbouw van de woning van verzoeker voor een periode van 14 maanden stilgelegd. Het bouwdepot is teruggevorderd en betalingen zijn niet meer verstrekt. Hierdoor heeft verzoeker schade geleden. Uit het schaderapport blijkt dat de destijds aangelegde fundering moet worden gerenoveerd. Deze kosten worden begroot op € 2.845,--. Daarnaast zijn er kosten van huurderving van in totaal € 11.200,-- en moet verzoeker extra kosten maken omdat de bouwmaterialen 3% duurder zijn geworden. Deze kosten worden berekend op € 3.600,--. Tot slot heeft verzoeker een bedrag van € 8.459,-- verzocht, zijnde de wettelijke rente die hij is misgelopen over het schadebedrag voor de herbouw van zijn woning, welk bedrag hij niet tot zijn beschikking had.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van rechtsbijstand en de reiskosten niet onredelijk en niet onbillijk zijn, zodat deze kosten ad € 4.639,-- kunnen worden toegewezen. Gelet op de LOVS-richtlijnen kan een bedrag van € 1.365,-- worden toegewezen met betrekking tot de schade die verzoeker heeft geleden ten aanzien van de inverzekeringstelling en de inbewaringstelling. Ook de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de behandeling van het verzoek in de raadkamer ad € 550,--, komen voor toewijzing in aanmerking. Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden afgewezen, omdat in beginsel deze schade al is verwerkt in de vergoeding wegens het ondergane voorarrest. Daar komt bij dat de pers naar aanleiding van de rechtszitting over de zaak heeft bericht, hetgeen in het kader van de vrije nieuwsgaring mogelijk was en bovendien niet door het openbaar ministerie is geïnstigeerd. Ten aanzien van de overige kosten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kosten het gevolg zijn van het handelen van de [bank 1] en [bank 2]. Deze kosten zijn gelet op de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet voor toewijzing vatbaar, althans is er onvoldoende basis in het strafrecht te vinden voor de toekenning daarvan. Ten aanzien van deze kosten dient het verzoek dan ook te worden afgewezen.

Beoordeling

Het is de rechtbank gebleken dat verzoeker als verdachte drie dagen in verzekering is gesteld en tien dagen in bewaring heeft doorgebracht. De strafzaak tegen verzoeker is op 25 augustus 2014 geëindigd met een (onherroepelijke) vrijspraak.
De rechtbank is op gronden van billijkheid van oordeel dat aan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat kan worden toegekend voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling en inbewaringstelling. De rechtbank acht een bedrag van € 105,00 per dag voor een verblijf in een politiecel en voor een verblijf in een Huis van Bewaring in beperkingen billijk. Ook de kosten van rechtsbijstand, reiskosten en de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de behandeling in raadkamer komt de rechtbank niet onbillijk voor, zodat ook deze kosten worden toegewezen. De schadevergoeding voor voornoemde kosten bedraagt in totaal € 6.554,--.
Met betrekking tot het verzoek om immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat in de vergoeding voor het ondergane voorarrest een immateriële schadevergoeding is verdisconteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd waarom er sprake dient te zijn van een hogere immateriële schadevergoeding. Het enkele feit dat er in de pers meldingen zijn gedaan naar aanleiding van de behandeling ter terechtzitting is daartoe onvoldoende. De rechtbank zal het verzoek hieromtrent afwijzen.
Ten aanzien van de overige schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolg van de verdenking die jegens hem is gerezen overweegt de rechtbank het volgende.
Uit artikel 89 Sv. volgt dat indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel de rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. Dit betreft zowel materiële als immateriële schade. Op grond van artikel 90 Sv. vindt de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Gelet op deze artikelen lijkt de wet in beginsel geen mogelijkheden te bieden tot het vergoeden van schade anders dan veroorzaakt door het ondergane voorarrest.
In het onderhavige geval is duidelijk geworden dat schadeposten die verzoeker heeft opgevoerd het gevolg zijn van de verdenking die tegen hem is gerezen. Vanwege deze verdenking hebben de [bank 1] en [bank 2] de geldstroom gestaakt waardoor betrokkene de herbouw van de woning voor een periode van 14 maanden noodgedwongen heeft moeten stilleggen. Dit betreft echter schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het door hem ondergane voorarrest en welke schade bij strikte toepassing van de wet niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de regeling met betrekking tot schadevergoeding als grondslag heeft, dat het vaak niet billijk is de schade binnen de risicosfeer van de burger te laten in die gevallen dat de oorspronkelijke verdenking niet tot een veroordeling leidt. Bij een verdenking van brandstichting door de hypotheekgever en verzekeringsnemer, is het gebruikelijk dat de hypotheekverstrekker en de verzekeraar de betalingen en vergoedingen opschorten. Dit is meestal opgenomen in de polisvoorwaarden. Indien er geen sprake meer is van een verdenking, of de hypotheekgever en verzekeringsnemer is vrijgesproken, worden de betalingen en vergoedingen weer hervat, hetgeen in casu ook het geval is geweest. Hoewel het zelfstandige beslissingen zijn van de [bank 1] en [bank 2] om betalingen op te schorten, zijn deze beslissingen rechtstreeks het gevolg van de verdenking die is gerezen. De schade die hieruit voortvloeit komt vervolgens voor risico van verzoeker. Gelet op de wetsgeschiedenis acht de rechtbank het echter niet billijk de schade die verzoeker heeft geleden en die rechtstreeks het gevolg is van de verdenking binnen zijn risicosfeer te laten vallen, nu deze verdenking niet tot een veroordeling heeft geleid.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank dan ook per opgevoerde schadepost beoordelen of deze voor vergoeding in aanmerking komt.
De kosten die verzoeker heeft opgevoerd met betrekking tot het renoveren van de fundering vloeien naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit de verdenking die jegens hem is gerezen. Daar komt bij dat de schade is toegenomen als gevolg van het tijdsverloop tot aan het moment dat er een vonnis werd gewezen. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Met betrekking tot de schadepost die verzoeker heeft opgevoerd ter zake huurdervingskosten is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet rechtstreeks voortvloeit uit de verdenking. Gelet op de toelichting op deze kostenpost begrijpt de rechtbank dat hiermee gedoeld wordt op kosten, die zijn gemaakt voor vervangende woonruimte. Wanneer er geen sprake was geweest van een verdenking had verzoeker eveneens woonruimte dienen te huren. Uit het verzoek blijkt dat vergoeding wordt verzocht van de extra tijd, dat verzoeker deze kosten heeft moeten maken als gevolg van de verdenking. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal, bij gebreke van een gespecificeerde factuur inzake deze kosten, in redelijkheid een bedrag van € 5.000,-- vaststellen ter zake vergoeding ervan.
De rechtbank zal de schadepost met betrekking tot de prijsverhoging van de bouwmaterialen afwijzen, omdat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd.
De opgevoerde schadepost ten aanzien van het mislopen van wettelijke rente zal de rechtbank eveneens afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schadepost onvoldoende gespecificeerd. Het rentepercentage staat niet vast en ook de termijn waarop en het bedrag waarover rente moet worden berekend is niet cijfermatig onderbouwd.
Gezien het vorenstaande bedraagt de schadevergoeding met betrekking tot de verdenking die jegens verdachte is gerezen en welke naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking komt in totaal € 7.845,--.
De rechtbank zal als volgt beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
- kent aan verzoeker een vergoeding toe van
€ 14.399 (zegge: viertienduizend driehonderdennegenennegentig euro), over te maken op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden RNA Groningen onder vermelding van [dossiernummer];
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F. Gerding, voorzitter, mr. R.B.M. Keurentjes en mr. L.C. Bosch, rechters, bijgestaan door mr. L.J. van der Heide, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2015.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.