In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een verdachte die ten onrechte in verzekering is gesteld en in bewaring is genomen. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. G. Bakker, heeft een schadevergoeding van in totaal € 35.039,-- gevorderd, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand, reiskosten, smartengeld en schade door stillegging van de herbouw van zijn woning. De officier van justitie, mr. E. Heus, heeft zich op het standpunt gesteld dat sommige kosten redelijk zijn, maar dat immateriële schadevergoeding afgewezen moet worden omdat deze al verdisconteerd is in de vergoeding voor het voorarrest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte drie dagen in verzekering is gesteld en tien dagen in bewaring heeft doorgebracht, en dat de strafzaak op 25 augustus 2014 is geëindigd met een vrijspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte recht heeft op een schadevergoeding voor de dagen in verzekering en bewaring, en heeft een bedrag van € 105,00 per dag vastgesteld. Daarnaast zijn de kosten voor rechtsbijstand en reiskosten toegewezen, wat resulteert in een totale schadevergoeding van € 6.554,--. De rechtbank heeft echter de immateriële schadevergoeding en andere schadeposten, zoals kosten door de verdenking, afgewezen, omdat deze niet rechtstreeks voortvloeien uit het voorarrest.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verdachte een totale schadevergoeding van € 14.399,-- toe te kennen, waarbij het verzoek voor het overige is afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechtbank, met vermelding van de rechters en de griffier.