Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
2.De vaststaande feiten
" (…)
3.De grondslag van de vordering en het verweer
4.De beoordeling
Kamerstukken II1996/97, 25263, 3).
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak vorderde de werkneemster, die een min-max-contract had van 16 tot 32 uur per week, aanpassing van haar arbeidsovereenkomst naar 29 uur per week en doorbetaling van haar loon op basis van dat aantal uren, nadat zij ziek was geworden op 5 januari 2015. De werkneemster had in de jaren 2013 en 2014 gemiddeld 29 uur per week gewerkt, maar ontving tijdens haar ziekte slechts loon op basis van 16 uur per week. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot aanpassing van de arbeidsduur werd afgewezen, omdat een dergelijke aanpassing een declaratoir karakter zou hebben. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de werkneemster recht had op doorbetaling van haar loon op basis van 29 uur per week gedurende haar ziekte, omdat zij dat aantal uren gemiddeld had gewerkt in de referteperiode. Na haar herstel zou haar loon worden doorbetaald op basis van 24 uur per week, om de flexibiliteit van het min-max-contract niet te ondermijnen. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op goed werkgeverschap en het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW, waarbij werd vastgesteld dat de werkneemster structureel meer had gewerkt dan het minimum aantal uren. De kantonrechter volgde daarbij een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag.