1.18Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2012 eisers bezwaren tegen de informatiebeschikking afgewezen. De uitspraak op bezwaar vermeldt – voor zover hier van belang - het volgende:
“De Z-afslagen stemmen niet overeen met de Grand-total bedragen.Het Grand-total bedrag bedroeg op 23 december 2010 € 1.403.793,68De Z-afslagen van 23 december 2010 tot en met 31 december 2010 bedroegen(…)€ 2.220,40Dus het Grand-total bedrag per 31 december 2010 zou moeten luiden € 1.406.014,00Het Grand-total bedrag bedroeg op 1 januari 2009€ 1.038.140,00Op grond van de Grand-total bedragen zou de omzet overde jaren 2009 en 2010 in totaal moeten hebben bedragen € 367.874
De verantwoorde omzet bedroeg echter2009 € 97.9302010€ 99.065€ 196.995Belanghebbende heeft voor dit verschil van € 170.879 geen verklaring kunnen geven. Ik leid uit een en ander af dat de verantwoorde omzet niet klopt.”.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de informatiebeschikking heeft genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR).
3. Eiser heeft gesteld dat de informatiebeschikking ten onrechte is genomen, omdat hij van mening is dat de administratie voldoet aan de eisen van artikel 52 van de AWR. De door verweerder gemaakte theoretische omzetberekeningen komen niet overeen met de werkelijke situatie binnen eisers onderneming.
4. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser, gezien de door hem geconstateerde tekortkomingen, niet aan de eisen van artikel 52 van de AWR heeft voldaan. Eiser heeft volgens verweerder over de jaren 2008 tot en met 2010 de primaire aantekeningen van de bestellingen niet bewaard en vervolgens zijn administratie verdicht, hij heeft de kladaantekeningen met betrekking tot de dagelijkse omzet niet bewaard, hij heeft geen inkoop- en voorraadadministratie bijgehouden en hij heeft de aantekeningen met betrekking tot de gewerkte uren van het personeel weggegooid. Daarnaast heeft hij van 1 januari 2008 tot en met 11 mei 2009 niet dagelijks Z-afslagen gemaakt en/of deze niet bewaard, terwijl de daarna bewaarde kasrollen met Z-afslagen deels niet meer leesbaar zijn. Verder heeft verweerder geconstateerd dat tussen het Grand-total van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 en de daadwerkelijk aangegeven omzet een onverklaarbaar groot verschil zit.
5. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belang overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Artikel 52, vierde lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen, voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren. Het zesde lid van artikel 52 van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
Ten aanzien van de jaren 2008 en 2009
6. De rechtbank overweegt dat eiser door middel van de koksbonnen en de doorslagvellen tot op detailniveau beschikte over omzetgegevens, maar dat deze detailgegevens niet bewaard zijn gebleven (zie 1.5), dat lonen contant werden betaald maar dat de daarbij behorende roostergegevens niet bewaard zijn gebleven (zie 1.6 en 1.11), dat door eiser kasverschillen zijn geconstateerd maar dat deze verschillen niet zijn bijgehouden (zie 1.7 en 1.8), dat er eveneens geen voorraadadministratie aanwezig is, terwijl eigen gebruik en derving evenmin is bijgehouden (zie 1.10).
7. Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van de jaren 2008 en 2009 zowel de administratie- als de bewaarplicht is geschonden. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat er achteraf geen enkele (sluitende) verbandscontrole mogelijk is op de geld- en goederenbeweging, terwijl gelet op de aard en omvang van het bedrijf van eiser, een afhaal- en bezorgrestaurant, waarin voor een zeer groot deel sprake is van contant geldverkeer, mag worden verlangd dat ten minste een deugdelijke en controleerbare kasadministratie wordt gevoerd.
Ten aanzien van het jaar 2010
8. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser de primaire aantekeningen van de bestellingen niet heeft bewaard en zijn administratie vervolgens heeft verdicht. De volledigheid en de totstandkoming van de aangegeven omzet is volgens verweerder achteraf niet te herleiden.
9. Eiser heeft gesteld dat hij na de WTP’s in 2009 (zie 1.12) op aangeven van verweerder sinds 6 mei 2009 wel de doorslagvellen en de werkroosters heeft bewaard. (zie 1.5 en 1.13).
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser niet aannemelijk gemaakt dat de doorslagbonnen (zie 1.5) en de werkroosters over het jaar 2010 (sinds 6 mei 2009) niet bewaard zijn gebleven. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat primaire kladaantekeningen (koksbonnen) weliswaar niet bewaard zijn gebleven, maar dat verweerder niet, dan wel onvoldoende, heeft weersproken, dat inhoud van de koksbonnen wel in de administratie van eiser bewaard is gebleven. Door verweerder is niet, althans onvoldoende, betwist dat de gegevens van de koksbonnen enerzijds, voorzover betrekking hebbend op de bij afgehaalde producten, weliswaar verdicht, direct op de kassa zijn aangeslagen, en anderzijds, voorzover betrekking hebbend op bezorgde producten, één op één worden overgenomen op de bezorgbonnen, die bovendien nog gecontroleerd kunnen worden door de klant. Verder betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat eiser ter zitting niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld dat in 2010 de gewerkte uren per dag (werkrooster) in een schrift werden bijgehouden en dat dit schrift bewaard is gebleven en ook tijdens de controle aan verweerder is overgelegd.
12. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat door eiser ook in 2010 geen voorraadadministratie wordt gevoerd en evenmin aantekening heeft gehouden van eigen gebruik en derving (zie 1.10).
13. Eiser heeft dit erkend, echter, volgens eiser is er sprake van een constante omvang van de voorraad van slechts € 500 tot € 1.000, zodat dit geen gebrek is dat tot schending van artikel 52 van de AWR zou moeten leiden.
14. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en omvang van het bedrijf van eiser en de daarbij behorende redelijk constante omvang van de voorraad, het voeren van een voorraadadministratie, alsmede het administreren van eigen gebruik en derving, op zichzelf beschouwd geen fundamenteel gebrek is dat leidt tot de conclusie dat niet voldaan is aan artikel 52 van de AWR.
15. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de (inkoop)bon van de Lidl ten bedrage van € 2.302 niet meer in geschil is. Het blijkt een bon van € 23,02 te zijn geweest, en tussen partijen is niet in geschil dat de foutieve invoer berust op een vergissing.
16. Verweerder heeft aangevoerd dat de Z-afslagen grotendeels onleesbaar zijn en voorts dat er een onverklaarbaar groot verschil van € 170.879 zit tussen de aangegeven omzet en het Grand-total van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 (zie 1.18). Verder heeft verweerder aangevoerd dat weliswaar getracht is om een begin van een controleberekening te maken, maar dat dit niet te doen was gelet op de wijze van aanlevering (1.15) en omdat een deel van de aangeleverde kassarollen niet leesbaar was. De controlerend ambtenaar heeft daardoor niet kunnen vaststellen of eiser daadwerkelijk dagelijks Z-afslagen heeft gemaakt.
17. Eiser heeft gesteld dat hij het verschil dat door verweerder is geconstateerd, kan verklaren aan de hand van met pen gemaakte aantekeningen op de betreffende bonnen. Ter zitting heeft eiser dit nader toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij een pizza voor € 6,50 wordt verkocht terwijl abusievelijk € 650 wordt aangeslagen op de kassa. De correctie is door eiser met pen op de rol geschreven, terwijl het Grand-total doorloopt. Deze handelwijze is niet door verweerder weersproken.
18. De rechtbank overweegt dat verweerder de verklaring van eiser (zie 17.) niet, althans onvoldoende, heeft betwist. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder niet nader heeft gemotiveerd welke inspanningen de controleur heeft verricht aan de hand van de wel aanwezige leesbare stukken. Ook heeft verweerder niet aangegeven welk deel van de aangeboden administratie onleesbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank mag van verweerder, gezien de aard en omvang van eisers onderneming en het daarbij passende niveau van de administratie, voor het maken van een dergelijke controleberekening, enige extra inspanning verwacht worden. Nu van een dergelijke extra inspanning niet is gebleken, met name nu eisers aantekeningen die een verklaring zouden kunnen vormen voor het verschil tussen de aangegeven omzet en het Grand-total door verweerder niet nader zijn onderzocht, kan de enkele constatering van dit verschil niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een gebrek dat tot schending van artikel 52 van de AWR zou moeten leiden.
19. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat weliswaar de koksbonnen niet bewaard zijn gebleven en sprake is van enige gebreken in de administratie van eiser, maar dat deze van onvoldoende gewicht zijn om te komen tot de conclusie dat eiser de op hem rustende administratie-- en bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR heeft geschonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de informatiebeschikking, voor zover deze ziet op de administratie- en bewaarplicht over het jaar 2010, ten onrechte is genomen.
20. Het beroep is gegrond uitsluitend voor zover de informatiebeschikking ziet op de administratie- en bewaarplicht over het jaar 2010.
Griffierecht
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.468 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).