ECLI:NL:RBNNE:2015:2950

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
18.00226-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingzaak wegens gebrek aan bewijs

Op 8 juni 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting op basis van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had op of omstreeks 2 april 2014 in zijn kamer een sigaret gerookt in bed, wat volgens de tenlastelegging zou hebben geleid tot een brand in het pand waar hij woonde. Tijdens de zitting was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.W. van der Zee, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Severs.

De officier van justitie heeft vrijspraak geëist, omdat er onvoldoende bewijs was om schuld aan de brand vast te stellen. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte niet als bewijs mocht worden gebruikt, omdat hij niet de cautie was gegeven. Daarnaast werd betoogd dat de oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld door forensisch onderzoek, en dat er andere mogelijke oorzaken waren voor de brand.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het niet aannemelijk was dat het roken van een sigaret in bed de oorzaak van de brand was, gezien de tijdlijn van de gebeurtenissen. Ook het nalaten van de verdachte om andere bewoners te waarschuwen na het ontstaan van de brand werd niet als voldoende bewijs voor schuld aangemerkt. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde.

Daarnaast was er een vordering van een benadeelde partij, [slachtoffer], die een schadevergoeding van € 6.439,91 eiste. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. A.C. Fennema.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/002226-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
8 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 juni 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. J. Severs.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 april 2014 in de gemeente Groningen, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een pand
gelegen aan de [straat] en bestaande uit een kamer met het [huisnummer 1] en
een atelier en een kamer met [huisnummer 2], in de door hem bewoonde kamer
[straat] [huisnummer 1] een sigaret had gerookt in bed, ten gevolge waarvan het
aan zijn schuld te wijten is geweest, dat een dekbed geheel of gedeeltelijk
is verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan in een pand gelegen aan de
[straat] [huisnummer 1] aldaar, terwijl daardoor gemeen gevaar voor [slachtoffer]
en/of een of meer perso(o)n(en) die aanwezig was/waren in [straat]
[huisnummer 2] aldaar, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en/of
voornoemde perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond, immers heeft hij,
verdachte toen daar nagelaten de perso(o)n(en) die aanwezig was/waren op
[huisnummer 2] te waarschuwen en/of heeft nagelaten de door hem, verdachte
aangevangen bluswerkzaamheden te voltooien.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te komen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de door verdachte als getuige afgelegde verklaring van
3 april 2014 niet voor het bewijs mag worden meegenomen, omdat hem niet de cautie is gegeven, terwijl hij op dat moment al wel als verdachte kon worden aangemerkt. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op grond van het forensisch onderzoek de oorzaak van de brand niet kan worden vastgesteld. Nu er naast de door verdachte gerookte sigaret nog andere oorzaken kunnen zijn waardoor de brand is ontstaan, dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 158 Sr dient er (op zijn minst) sprake te zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. De rechtbank is van oordeel uit het dossier niet kan worden afgeleid dat het handelen van verdachte als zodanig kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit het forensisch technisch onderzoek is gebleken dat de brand moet zijn ontstaan in de kamer van verdachte, maar dat de oorzaak van de brand door de mate van verbranding niet meer kan worden vastgesteld. De in de tenlastelegging opgenomen oorzaak van de brand, het roken van een sigaret in bed, is gebaseerd op de verklaring van verdachte dat het zijn gewoonte is om ’s avonds voor het slapen gaan in bed een sigaret te roken. Gelet op de tijdslijn die uit het dossier naar voren komt is het echter niet aannemelijk dat dit de oorzaak van de brand is geweest, omdat verdachte rond half elf
's avonds een sigaret zou hebben gerookt en pas rond half vier 's nachts de eerste personen in het pand zijn wakker geworden van gehoest en gekuch. De rechtbank zal daar dan ook niet van uitgaan. Geconcludeerd dient derhalve te worden dat er geen bewijs is dat de brand door een handelen of nalaten van verdachte is ontstaan. Aan verdachte is tevens als verwijtbare handeling ten laste gelegd dat hij na het ontstaan van de brand heeft nagelaten personen te waarschuwen die in het pand aanwezig waren en de aangevangen bluswerkzaamheden niet heeft voltooid. Wat daar verder ook van zij, dit is geen handelen of nalaten op grond waarvan schuld aan het veroorzaken van brand in de zin van artikel 158 Sr kan worden aangenomen.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [plaats]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.439,91.
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij

Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te
[plaats], in de vordering niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. M. Haisma, voorzitter, Th.A. Wiersma en
A. Jongsma, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Fennema als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juni 2015.