ECLI:NL:RBNNE:2015:2939

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
18.820439-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing in vereniging met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing in vereniging. De verdachte, die niet op de zitting verscheen, werd vertegenwoordigd door het openbaar ministerie, dat werd bijgestaan door mr. J.L. van den Broek. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond tussen 15 en 16 september 2012, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer onder bedreiging van geweld dwong om 50 euro af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer in zijn auto hebben benaderd, waarbij de verdachte dreigde met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen in overweging genomen, evenals de aangifte en de verklaringen van de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren aan afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de uitvoering van de afpersing. De rechtbank heeft geen voorwaardelijke straf opgelegd, omdat er twijfels bestonden over de effectiviteit van reclasseringstoezicht. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/820439-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 mei 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres] te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 mei 2015.
De verdachte is niet verschenen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 tot en met 16 september 2012 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro, in elk geval van een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte, althans alleen, terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte zich naast en achter die [slachtoffer] in
de auto van die [slachtoffer] bevonden,
- waarneembaar voor die [slachtoffer] een hand in een rugtas heeft gedaan en/of gehouden, en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik heb een pistool met een geluiddemper op je gericht", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, in elk geval bij die [slachtoffer] de indruk heeft gewekt dat verdachte en/of zijn medeverdachte een vuurwapen (gericht) had(den) op die [slachtoffer], en/of
- tegen die [slachtoffer] (vervolgens) gezegd dat verdachte en/of zijn medeverdachte geld wilde(n) hebben van die [slachtoffer], en/of
- ( aldus) door de opstelling en/of wijze van handelen van verdachte en/of zijn medeverdachte jegens die [slachtoffer] bij die [slachtoffer] de vrees heeft gewekt dat verdachte en/of zijn medeverdachte een (vuur)wapen had(den) en/of op die [slachtoffer] een (vuur)wapen gericht hield(en) en/of (ernstig) geweld zou(den) toepassen op die [slachtoffer] indien die [slachtoffer] niet zou ingaan op de wens(en) van verdachte en/of zijn medeverdachte.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat de afpersing door twee daders is gepleegd. De aangifte vindt bevestiging in de verklaring van [getuige], die eerder heeft bekend een van beide daders te zijn geweest. Ook de overige stukken uit het dossier wijzen er volgens de officier van justitie op dat verdachte de afpersing samen met [getuige] heeft gepleegd, waarbij verdachte de bedenker was en bij de uitvoering de belangrijkste rol heeft gespeeld. De officier van justitie acht medeplegen dan ook bewezen, met dien verstande dat verdachte de afpersing samen met één andere persoon heeft gepleegd.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 13 februari 2013, opgenomen op pagina 87 e.v. van dossier nummer PL01ML 2012094732 d.d. 15 maart 2013, van Politie Groningen, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik word ‘[naam 1]’ genoemd. Ik woon in [woonplaats] aan de [woonadres].
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 februari 2013, opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
U zegt dat u bij mij een ringbaardje/stoppelbaardje ziet. Dat klopt wel, zo zie ik er eigenlijk altijd uit. U zegt dat u een Gronings accent in mijn stemt hoort. Dat kan kloppen, ik woon mijn hele leven al in [pleegplaats]. Ik ben rond de 1 meter 66 lang.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 24 september 2012, opgenomen op p. 106 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Op 15 september 2012 reed ik in [pleegplaats]. Ik had om 23:30 uur afgesproken met [naam 2]. Er stapten twee jongens bij mij in de auto. Een van die jongens zat voorin en een zat achterin. De jongen die op de bijrijdersstoel zat had een rugtas bij zich. De toon van het gesprek veranderde van heel vriendelijk naar meer dreigend. Ik hoorde dat de jongen op de bijrijdersstoel zei: “Ik ben [naam 2]. Ik heb een pistool met een geluiddemper op je gericht. Je moet iets voor ons doen anders gaan we naar de politie”. Ik zag dat de jongen met de rugtas terwijl hij dit zei 1 hand in de rugtas had. Ik vroeg hun wat ze wilden. Ik hoorde dat ze geld wilden. Ik vertelde hun dat ik maar 50 euro had. Bij mij bestond op dat moment de overtuiging dat die jongen daadwerkelijk een pistool bij zich had. Ik voelde mij bedreigd. Ik pakte 50 euro uit mijn portemonnee en gaf dit aan de jongen die achterin zat. Ik zag dat die jongen het geld aanpakte.
Ik kan de jongen die op de bijrijdersstoel zat onder meer als volgt omschrijven: ringbaard, 18 tot 22 jaar oud, sprak Nederlands met een Groningens accent, lengte ongeveer 1 meter 60. Deze jongen had een rugtas bij zich.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 februari 2013, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige]:
[verdachte] woont in de [woonadres] in [pleegplaats]. In september 2012 kwam [naam 1] naar mij toe. Hij zei dat we pedo's op internet op konden zoeken en hen konden chanteren. [naam 1] en ik hebben bij [naam 1] thuis samen het account van [naam 2] aangemaakt. De eerste was direct [slachtoffer]. [naam 1] en ik zijn bij [slachtoffer] in de auto gestapt. Toen kwam het op het punt dat [naam 1] zijn hand in zijn tas deed. Hij zei tegen [slachtoffer]: “Ik heb een revolver op je gericht. Jij had die afspraak met [naam 2] hè? Als je slim bent geef je me geld, anders stuur ik die gesprekken op naar de politie.” Die man pakte toen 50 euro, maar [naam 1] vroeg om meer. De man gaf het briefje van 50 euro.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 13 februari 2013, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige]:
Toen wij bij [slachtoffer] in zijn auto zaten, zat [naam 1] op de bijrijdersstoel. Ik zat er recht achter. We wilden geld.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 15 tot en met 16 september 2012 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro, toebehorende aan die [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte,
terwijl verdachte en zijn medeverdachte zich naast en achter die [slachtoffer] in
de auto van die [slachtoffer] bevonden,
- waarneembaar voor die [slachtoffer] een hand in een rugtas heeft gedaan en gehouden, en
- daarbij tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “Ik heb een pistool met een geluiddemper op je gericht”, en
- tegen die [slachtoffer] vervolgens gezegd dat verdachte en zijn medeverdachte geld wilden hebben van die [slachtoffer], en
- aldus door de opstelling en/of wijze van handelen van verdachte en zijn medeverdachte jegens die [slachtoffer] bij die [slachtoffer] de vrees heeft gewekt dat verdachte een vuurwapen had en op die [slachtoffer] een vuurwapen gericht hield en (ernstig) geweld zou toepassen op die [slachtoffer] indien die [slachtoffer] niet zou ingaan op de wens van verdachte en zijn medeverdachte.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de straf die de rechtbank eerder aan de medepleger heeft opgelegd. Weliswaar is verdachte (anders dan zijn medepleger) niet eerder voor vermogensdelicten veroordeeld, maar verdachte heeft wel de belangrijkste rol vervuld bij de uitvoering, hetgeen strafverzwarend is. De strafeis in de zaak van verdachte is daarom per saldo gelijk aan de straf zoals die aan de medepleger is opgelegd. Het opleggen van reclasseringstoezicht acht de officier van justitie niet aangewezen, nu niet bekend is of verdachte zich daaraan zal onderwerpen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing. Verdachte en zijn
compaan hebben het slachtoffer moedwillig en op berekenende wijze in de val gelokt, door zich via een internetsite voor te doen als een minderjarig meisje en een afspraak met het slachtoffer te maken. Vervolgens hebben verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer onder bedreiging € 50,- afhandig gemaakt. Zij hebben bij het slachtoffer de vrees gewekt dat één van hen (verdachte) een vuurwapen gericht hield op het slachtoffer. Daarbij komt, dat de afpersing plaatsvond in de auto van het slachtoffer, terwijl die auto zich aan de openbare weg bevond.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Verdachte was enkel uit op financieel
gewin en heeft gebruik gemaakt van de precaire situatie waarin aangever (door eigen toedoen) verkeerde. Door deze misplaatste vorm van eigenrichting heeft hij op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke feiten kampen vaak nog lange tijd met de psychische gevolgen daarvan.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte zowel bij de voorbereiding als bij de uitvoering van de afpersing een belangrijke rol heeft gespeeld.
Wat betreft de vervulling van de wezenlijke handelingen waaruit de onderhavige afpersing heeft bestaan, acht de rechtbank de bijdrage van verdachte ten opzichte van zijn medepleger van aanzienlijk gewicht. Hierbij springt met name in het oog dat het verdachte is geweest die heeft gedaan alsof hij een vuurwapen op het slachtoffer richtte.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat slechts het opleggen van een gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval.
De rechtbank heeft nog gelet op het reclasseringsadvies van 29 oktober 2014. Daarin adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met reclasseringstoezicht op bijzondere voorwaarden. Nu verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, acht de rechtbank het echter onvoldoende duidelijk of een dergelijk toezicht in vruchtbare aarde zal vallen. Om die reden zal de rechtbank afzien van het stellen van bijzondere voorwaarden. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. A. Heidekamp, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 mei 2015.
Mr. Nolta is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.