ECLI:NL:RBNNE:2015:2930

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
15/1497
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking gespreksverslag RWE en provincie Groningen

Op 16 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen RWE Innogy Windpower Netherlands B.V. en Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, met als derde-partijen Stichting Tegenwind N33 en Storm Meeden. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van 17 april 2015, waarbij op verzoek van de derde-partijen besloten is tot openbaarmaking van een gespreksverslag tussen RWE en de provincie Groningen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). RWE heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de openbaarmaking.

Tijdens de zitting op 9 juni 2015 zijn vertegenwoordigers van RWE en de derde-partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de derde-partijen geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 17 april 2015, omdat zij het verzoek om openbaarmaking niet hebben ingediend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het gespreksverslag in ongeanonimiseerde vorm aan het procesdossier is toegevoegd en dat de toezending aan de derde-partij geen openbaarmaking in de zin van de Wob is.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de belangen van de partijen afgewogen. RWE heeft aangevoerd dat het gespreksverslag vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens bevat en dat openbaarmaking schadelijk zou zijn voor hun belangen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van RWE bij het niet openbaar maken van het gespreksverslag zwaarder weegt dan de belangen van de andere partijen. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van RWE.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/1497
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
RWE Innogy Windpower Netherlands B.V., te 's-Hertogenbosch, verzoekster
(gemachtigde: mr. E.M.N. Noordover),
en
Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, verweerder
(gemachtigden: A. Sibma en P.A. Smale).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
Stichting Tegenwind N33 en Storm Meeden, te Meeden (gemachtigde: mr. J.G.L. van Nus).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder op verzoek van Stichting Tegenwind N33 en Storm Meeden (derde-partij) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) besloten tot openbaarmaking van het gespreksverslag tussen verzoekster en de provincie Groningen (de provincie) van 23 april 2013 (het gespreksverslag).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Namens verzoekster zijn F.D.B. Starink en H.N.M. Akerboom verschenen, bijgestaan door mr. J.C. van Oosten in plaats van de gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door de gemachtigden. Namens derde-partij zijn [vertegenwoordigers] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat bij brief van 4 juni 2015 zich, naast derde-partij, ook nog [personen]
als derde-belanghebbenden hebben gesteld. De voorzieningenrechter ziet evenwel geen aanleiding voornoemde personen als partij toe te laten. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat zij niet het verzoek om openbaarmaking hebben ingediend en aldus geen belanghebbende zijn bij het besluit van 17 april 2015. De omstandigheid dat zij dicht bij de beoogde locatie van het windpark wonen, maakt dit niet anders.
2. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder het gespreksverslag in (vrijwel) ongeanonimiseerde vorm aan het procesdossier heeft toegevoegd. Het procesdossier is vervolgens door de rechtbank aan partijen toegezonden. Dit betekent dat derde-partij het door haar gewenste verslag heeft ontvangen. De toezending per abuis van het gespreksverslag aan derde-partij is echter geen openbaarmaking in de zin van de Wob, zijnde immers openbaarmaking aan een ieder. Aldus heeft verzoekster haar procesbelang bij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet verloren.
3. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Verzoekster heeft op 28 april 2015 bij wijze van voorlopige voorziening gevraagd het besluit van 17 april 2015 tot openbaarmaking van het gespreksverslag te schorsen. In dit kader heeft verzoekster aangevoerd dat het gesprekverslag bedrijfs- en fabricagegegevens bevat, welke aan de provincie vertrouwelijk zijn meegedeeld. Voorts stelt verzoekster zich op het standpunt dat verzoekster de informatie heeft verstrekt ten behoeve van het interne beraad van de provincie omtrent de realisatie van windparken binnen het grondgebied van de provincie.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot openbaarmaking van het gespreksverslag een nadere beoordeling vergt waarvoor de voorlopige voorziening procedure zich niet leent. Het verzoek van verzoekster zal dan ook aan de hand van een belangenafweging worden beoordeeld.
4.2.
In het kader van een belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter is bevoegd een voorlopige voorziening te treffen hangende bezwaar of beroep. In zaken betreffende verzoeken op grond van de Wob als hier aan de orde is bij een afwijzing van de voorziening van voorlopigheid echter geen sprake. Er is immers slechts de keus om de documenten openbaar te maken of deze niet openbaar te maken, waarbij in het eerste geval de gevolgen na een andersluidend oordeel in de bodemprocedure niet zijn terug te draaien. Afwijzing van het schorsingsverzoek zou betekenen dat de aanhangige bezwarenprocedure volstrekt illusoir wordt. Nu van de zijde van verweerder en derde-partij geen dringende belangen zijn gebleken bij onmiddellijke openbaarmaking van het gespreksverslag dient gelet hierop het belang van verzoekster bij het (nog) niet openbaar maken van het gespreksverslag thans zwaarder te wegen.
4.3.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het primaire besluit zal worden geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden (€ 331,-).
6. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met 8:75, eerste lid, van deze wet, te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,- wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter :
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter , in aanwezigheid van mr. C.T. Hofman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.