Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Stichting Tegenwind N33 en Storm Meeden, te Meeden (gemachtigde: mr. J.G.L. van Nus).
Rechtbank Noord-Nederland
Op 16 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen RWE Innogy Windpower Netherlands B.V. en Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, met als derde-partijen Stichting Tegenwind N33 en Storm Meeden. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van 17 april 2015, waarbij op verzoek van de derde-partijen besloten is tot openbaarmaking van een gespreksverslag tussen RWE en de provincie Groningen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). RWE heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de openbaarmaking.
Tijdens de zitting op 9 juni 2015 zijn vertegenwoordigers van RWE en de derde-partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de derde-partijen geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 17 april 2015, omdat zij het verzoek om openbaarmaking niet hebben ingediend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het gespreksverslag in ongeanonimiseerde vorm aan het procesdossier is toegevoegd en dat de toezending aan de derde-partij geen openbaarmaking in de zin van de Wob is.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens de belangen van de partijen afgewogen. RWE heeft aangevoerd dat het gespreksverslag vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens bevat en dat openbaarmaking schadelijk zou zijn voor hun belangen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van RWE bij het niet openbaar maken van het gespreksverslag zwaarder weegt dan de belangen van de andere partijen. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van RWE.