ECLI:NL:RBNNE:2015:2924

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5170
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over Wob-verzoek aan Regisseur Studenten Reisrecht B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student uit Haren, en de Regisseur Studenten Reisrecht B.V. (RSR). Eiser had bij de RSR een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie te verkrijgen. De RSR weigerde dit verzoek met de stelling dat zij geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de RSR wel degelijk als bestuursorgaan kan worden aangemerkt, omdat zij een publieke taak vervult in het kader van de studiefinanciering en het studentenreisproduct.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de RSR een privaatrechtelijke rechtspersoon is en niet voldoet aan de criteria om als bestuursorgaan te worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat voor de kwalificatie als bestuursorgaan aan bepaalde inhoudelijke en financiële vereisten moet worden voldaan. De rechtbank concludeert dat de RSR niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt, omdat zij gefinancierd wordt door vervoersbedrijven en niet onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan opereert.

Hierdoor verklaart de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep van eiser kennis te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van bestuursorgaan in de Awb en de voorwaarden waaronder privaatrechtelijke rechtspersonen als zodanig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/5170

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juni 2015 in de zaak tussen

[naam eiser], te Haren (Gn), eiser
en
Regisseur Studenten Reisrecht B.V.(RSR), verweerder
(gemachtigde: mr. J.J.R. Lautenbach).

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 7 december 2014 beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om een besluit te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van de zijde van verweerder waren tevens aanwezig [namen verweerder]

Overwegingen

1. Bij brief van 18 september 2014 heeft eiser verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om de in deze brief vermelde gegevens.
2. Bij brief van 6 oktober 2014 heeft verweerder eiser bericht dat zijn verzoek op grond van de Wob niet wordt ingewilligd. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat de RSR niet als bestuursorgaan valt aan te merken, dat de RSR ook niet onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkt en dat de informatie waarom eiser heeft gevraagd dan ook niet onder de werkingssfeer van de Wob valt.
3. Eiser heeft hiertegen bij brief van 19 oktober 2014 bezwaar ingediend bij verweerder.
4. Bij brief aan eiser van 3 november 2014 heeft verweerder meegedeeld dat hij zijn standpunt handhaaft en dat het bezwaar, dat niet wordt aangemerkt als een bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van de hand wordt gewezen. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat de RSR ingevolge haar statuten onder andere ten doel heeft het in opdracht van vervoersbedrijven voeren van de digitale administratie en het verzorgen van de elektronische distributie en service van het studentenreisproduct. Deze doelstellingen betreffen uitvoeringshandelingen en ontberen een publiekrechtelijk karakter. Alle beschikkingen betreffende het studentenreisrecht zijn voorbehouden aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO). RSR speelt geen enkele rol bij de vaststelling van het recht op studiefinanciering en het daaraan gekoppelde studentenreisrecht. De RSR is slechts ontvanger van informatie voor zover van belang voor de uitoefening van de uitvoeringstaken teneinde het studentenreisproduct op te nemen binnen het OV-chipkaartsysteem. Voor zover de RSR DUO al van gegevens voorziet, betreft dit geen publieke taak of uitoefening van enig openbaar gezag, maar het verstrekken van feitelijke gegevens. De kosten van de uitoefening van de taken door de RSR worden gedragen door de vervoerders met private middelen. Verder opereert de RSR niet onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan.
5. Naar aanleiding van deze berichtgeving heeft eiser het onderhavige beroep ingediend. Het beroep is gericht tegen de op grond van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb met een besluit gelijk te stellen weigering om een besluit te nemen, waarvan volgens eiser gelet op de brief van 3 november 2014 sprake is.
6. Volgens eiser kan verweerder wel degelijk als een bestuursorgaan worden aangemerkt. Hierbij voert eiser aan dat het administreren van het studentenreisproduct (een prestatie van overheidswege, onderdeel van de studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000, hierna: de Wsf 2000) aangemerkt kan worden als een publieke taak. De middelen die de overheid voor deze taak ter beschikking stelt worden bovendien door de vervoersbedrijven aangewend om de voor de uitvoering van deze taak opgerichte besloten vennootschap RSR te bekostigen. Daarnaast functioneert de RSR als sleutelfiguur in de verhouding tussen het Rijk, de minister, DUO en de betrokken vervoersbedrijven. Tot slot bepaalt de overheid aan wie de RSR de prestaties (het studentenreisproduct) toekent. Voorts vermoedt eiser dat verweerder wel degelijk onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzaam is. Hiertoe voert eiser aan dat DUO/de minister uitsluitend op basis van gegevens beschikt die door verweerder zijn aangeleverd, waarmee DUO/de minister volgens eiser verantwoordelijkheid neemt voor de juistheid van deze gegevens en instaat voor de vertrouwelijkheid ervan. Naar de mening van eiser is het bovendien maatschappelijk onaanvaardbaar dat verweerder rechtens de mogelijkheid wordt geboden om buiten alle openheid de facto vast te stellen of een student al dan niet van rechtswege een boete opgelegd krijgt. Geadresseerden van deze sancties kunnen zich door dit gebrek aan openbaarheid niet verweren en daardoor wordt hen het uit artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) voortvloeiend recht op een eerlijk proces ontnomen.
7. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
8. De rechtbank stelt vast dat de RSR een privaatrechtelijke rechtspersoon is en dus geen bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Derhalve moet worden bezien of de RSR kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan als bedoeld onder b van dit artikellid. Om als zodanig aangemerkt te worden dient voldaan te zijn aan de vereisten die in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de AbRS) de 17 september 2014 in de zaken met nummers 201304908/1/A2 en 201307828/1/A2 zijn omschreven.
9. De AbRS heeft in deze uitspraken het volgende overwogen:
“Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is een orgaan van een privaatrechtelijk persoon een bestuursorgaan als dat orgaan met openbaar gezag is bekleed. Daarvoor is bepalend of aan dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijk rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken, kan zich evenwel een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb zijn. Deze uitzondering doet zich voor als aan twee cumulatieve vereisten is voldaan.
Het eerste vereiste is dat de inhoudelijke criteria voor het verstrekken van geldelijke uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate worden bepaald door een of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (hierna: het inhoudelijke vereiste). Dat bestuursorgaan of die bestuursorganen hoeven geen zeggenschap te hebben over een beslissing over een verstrekking in een individueel geval.
Het tweede vereiste is dat de verstrekking van deze uitkeringen of voorzieningen in overwegende mate, dat wil zeggen in beginsel voor twee derden of meer, wordt gefinancierd door een of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (hierna: het financiële vereiste).
Verder geldt dat het bestuursorgaan dat of de bestuursorganen die in beslissende mate de criteria bepalen in de zin van het inhoudelijke vereiste, niet noodzakelijkerwijs dezelfde hoeven te zijn als het bestuursorgaan dat of de bestuursorganen die de verstrekking in overwegende mate financieren in de zin van het financiële vereiste. (…)
De Afdeling is (…) verder van oordeel dat de uitoefening van een overheids- of publieke taak geen zelfstandig, van de (hierboven) geformuleerde criteria, te onderscheiden vereiste is om een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb aan te merken. Uit de inhoudelijke en financiële band tussen (een orgaan van) een privaatrechtelijke rechtspersoon en een of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt immers dat deze bestuursorganen een bepaalde taak aan zich hebben getrokken.”
10. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder RSR de rechtspersoon verstaan die in opdracht van de vervoersbedrijven tot taak heeft de digitale administratie van het reisproduct voor studerenden op de OV-chipkaart te voeren.
De rechtbank stelt vast dat de RSR gefinancierd wordt door de vervoersbedrijven. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet voldaan is aan het financiële vereiste volgens de hierboven weergegeven rechtspraak van de AbRS en dat RSR reeds hierom niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, aanhef en onder b, van de Awb. De omstandigheid dat de vervoersbedrijven voor de uitvoering van het reisrecht dat in het kader van de Wsf 2000 aan studerenden wordt verleend wel overheidsgelden ontvangen, doet hier niet aan af. Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of voldaan is aan het inhoudelijke vereiste geen bespreking meer.
11. Uit het oordeel dat de RSR geen bestuursorgaan in vorenbedoelde zin is, volgt dat een beslissing op eisers Wob-aanvraag geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Daarom is evenmin sprake van een op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van de Awb met een voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering een besluit te nemen. Dit betekent dat hiertegen geen beroep bij de bestuursrechter openstaat. Gelet hierop zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren om van het beroep van eiser kennis te nemen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzitter, en mrs. E.M. Visser en
H.D. Tolsma, leden, in aanwezigheid van mr. P.A. Schoenmakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: