In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een echtscheiding tussen partijen die op 10 oktober 1997 met elkaar zijn getrouwd. De rechtbank had eerder op 16 november 2011 de echtscheiding uitgesproken, en partijen hadden op 28 juli 2011 een echtscheidingsconvenant ondertekend. De man vorderde betaling van de vrouw op grond van onverschuldigde betaling, omdat hij stelde dat hij meer had betaald dan het convenant voorschreef. De rechtbank overwoog dat de man de betalingen niet aan de vrouw had gedaan, maar aan derden, waardoor er geen sprake was van onverschuldigde betaling. De rechtbank concludeerde dat de man mogelijk een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking had willen instellen, omdat de vrouw ten koste van hem was verrijkt zonder redelijke rechtsgrond.
De vrouw voerde aan dat de man gehouden was om alimentatie te betalen, maar de rechtbank oordeelde dat de man tot maart 2013 niet verplicht was om alimentatie te betalen, omdat partijen toen nog samenwoonden. De rechtbank oordeelde dat de man op grond van het convenant verplicht was om € 13.000 aan inboedelgoederen en inrichtingskosten te betalen, maar dat kosten die niet onder deze verplichting vielen, niet in aanmerking konden worden genomen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw haar verweer onvoldoende had onderbouwd en dat de man recht had op betaling van € 16.785,94, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is op 10 juni 2015 uitgesproken door mr. P.R. Tjallema.