ECLI:NL:RBNNE:2015:2688

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
18.830032-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met verwondingen aan slachtoffer

Op 4 juni 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging in vereniging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 7 februari 2015, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer op een openbare weg in [pleegplaats]. De rechtbank oordeelde dat de bijdrage van de verdachte aan het geweld voldoende was om te spreken van 'in vereniging'. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.M. Bakx, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen in overweging genomen. De verdachte ontkende dat hij in vereniging had gehandeld en stelde dat hij slechts in een worsteling met het slachtoffer was verwikkeld. Echter, getuigen bevestigden dat meerdere personen betrokken waren bij het geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij niets had meegekregen van het geweld dat door anderen werd gepleegd.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte openlijk in vereniging geweld had gepleegd, maar sprak hem vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 94 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 400,00 aan het slachtoffer betalen. De rechtbank weegt in haar oordeel de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers mee, evenals de omstandigheden waaronder het geweld plaatsvond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830032-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 mei 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 februari 2015 te [pleegplaats]
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, op/nabij de [weg], in elk
geval op of aan een openbare weg
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer],
welk geweld bestond uit
-het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen in het gezicht en/of
tegen de rug en/of tegen een of meer andere lichaamsde(e)l(en) van die [slachtoffer]
en/of
-het geven van een kopstoot aan die [slachtoffer] en/of
-het om de nek springen en/of vastpakken en/of in de houdgreep nemen van die
[slachtoffer] en/of
-het tegen de grond werken van die [slachtoffer] en/of het op die [slachtoffer] liggen en/of
-het schoppen tegen de rug en/of een of meer andere lichaamsde(e)l(en) van
die [slachtoffer].

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft samen met een ander met [slachtoffer] gevochten. Getuigen bevestigen het medeplegen. Ook het geweld dat de ander heeft toegepast, kan daarom aan verdachte worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak omdat uit het dossier naar voren komt dat verdachte in zijn eentje een worsteling heeft gehad met aangever [slachtoffer], waarbij zij elkaar over en weer hebben vastgepakt en waarbij waarschijnlijk ook is geslagen. De voorhanden zijnde bewijsmiddelen wijzen er niet met voldoende eenduidigheid op dat de [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zich op enig moment zodanig met verdachte hebben gepositioneerd dat er sprake is geweest van het in vereniging plegen van geweld. Er blijft gerede twijfel aan verdachtes rol en aandeel. Verdachte had bovendien geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het in vereniging plegen van geweld.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting van 21 mei 2015 afgelegd:
[slachtoffer] en ik hebben elkaar beetgepakt en wij zijn samen op de grond gevallen. Ik heb [slachtoffer] een beste klap gegeven. Het kan best zo zijn dat onze koppen tegen elkaar zijn gekomen.
Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 8 februari 2015, opgenomen op pagina 52 e.v. van dossier nummer PL0100-2015037549 d.d. 11 maart 2015 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Vrijdagavond 6 februari 2015 ben ik naar de [weg] gegaan. Ik liep langs [café]. [verdachte] kwam als eerste naar buiten. Gelijk met [verdachte] kwamen ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar buiten. Ik werd door [verdachte] geslagen. Ik werd op mijn neus geslagen. [verdachte] sprong mij om de nek. Daarnaast werd ik nog door een of twee personen vastgepakt. Op dat moment lag ik ook op de grond. [verdachte] en [medeverdachte 2] zaten bovenop mij.
Een geneeskundige verklaring, op 4 maart 2015 opgemaakt en ondertekend door dr. J. Broer, forensisch arts, opgenomen op pagina 154 e.v. van voormeld dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Betreffende [slachtoffer]. Behandeling gebroken 11e rib links, gebroken neusbeen en tandletsel onderkaak. Het letsel op de neus en aan de onderste onderkaak kan zijn ontstaan door de inwerking van stomp botsend uitwendig mechanisch geweld dat met veel kracht in aanraking komt met een hard benige gedeelte van het aangezicht skelet (neus en onderkaak). De bloeduitstortingen bevinden zich aan beide zijden van het lichaam. De uitgebreide bloeduitstorting in de linkerflank past bij uitgebreid stomp geweld zoals schoppen en stompen. De uitgebreidheid van het letsel past meer bij een langere duur van het stompe geweld. Het letsel past bij de door betrokkene beschreven toedracht.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 7 februari 2015, opgenomen op pagina 77 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1]:
Ik ben aanwezig geweest bij het incident bij [café] te [pleegplaats]. Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte 2] boven op [slachtoffer] lagen en dat ze hem in een soort van houdgreep hadden. Ik ben er heen gelopen en heb iets gezegd van "moet dat nou" of iets in die trend. Ik zag dat [slachtoffer] bloed bij zijn neus had.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 februari 2015, opgenomen op pagina 80 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2]:
Op 6 februari 2015 gaven [verdachte] en ik een feest in [café] aan de [weg]. [verdachte] gaf [slachtoffer] een kopstoot. [slachtoffer] bloedde bij zijn neus. [verdachte] viel samen met [slachtoffer] op de grond.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 19 februari 2015, opgenomen op pagina 92 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3]:
U heeft mij verteld dat het gaat om de gebeurtenis op 6 februari 2015 bij [café] aan de [weg] te [pleegplaats]. Ik zag dat ze met z'n drieën naar buiten gingen, dat waren [medeverdachte 1], [verdachte] en nog een derde. [medeverdachte 1] ging met [slachtoffer] praten. Toen kwam [verdachte] naar buiten en die heeft [slachtoffer] een kopstoot gegeven. Toen ik buiten kwam, zag ik dat twee mensen bovenop [slachtoffer]lagen. [verdachte] en [slachtoffer] hadden elkaar bij de kop en waren aan het vechten. De één had de arm om de keel van de ander. De andere man lag op de voeten van [slachtoffer].
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 7 februari 2015, opgenomen op pagina 139 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2]:
[verdachte] sprak [slachtoffer] aan op zijn gedrag. Ik was daarbij. Volgens mij heeft [slachtoffer] een klap gekregen. Wij zijn er toen met drie à vier mannen opgedoken. Wij hebben toen geslagen.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 10 maart 2015, opgenomen op pagina 146 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik weet dat ik [slachtoffer] klappen heb gegeven. Op een gegeven moment liggen we op de grond. [verdachte] is op dat moment bij ons op de grond.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in vereniging met in ieder geval één ander, namelijk medeverdachte [medeverdachte 2], heeft schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer]. Uit de verklaringen komt naar voren dat er meerdere mensen, waaronder verdachte, op aangever zijn afgegaan om diens vervelende gedrag te stoppen. Op het moment dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen aangever, hetgeen niet door verdachte wordt betwist, werd ook geweld door een ander toegepast. Dat verdachte hiervan niets heeft meegekregen, zoals hij heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. De aanleiding van de vechtpartij wijst eerder op het tegendeel. De bijdrage van verdachte aan de uitvoering van het geweld acht de rechtbank van voldoende gewicht om te kunnen spreken van "in vereniging". De rechtbank acht niet bewezen dat aangever door geweld van verdachte of zijn medeverdachte tegen de grond is gewerkt en dat hij is geschopt. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij omstreeks 7 februari 2015 te [pleegplaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, op de [weg], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het meermalen slaan en stompen in het gezicht en tegen de rug en tegen een of meer andere
lichaamsde(e)l(en) van die [slachtoffer] en
- het geven van een kopstoot aan die [slachtoffer] en
- het om de nek springen en vastpakken en in de houdgreep nemen van die [slachtoffer] en
- het op die [slachtoffer] liggen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de strafbaarheid van het feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Gelet op de gemoedstoestand van aangever, de kennis van verdachte over aangever en de agressieve uitlatingen en gedragingen van aangever eerder die avond, tezamen met de feitelijke situatie dat aangever wild op verdachte afkwam, kon in redelijkheid niet worden gevergd dat verdachte anders handelde dan hij heeft gedaan. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor en verdediging was noodzakelijk en geboden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Gelet op de verklaringen van onder meer aangever en [getuige 4], is aangever niet degene geweest die is begonnen met het plegen van geweld.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat een beroep op noodweer niet kan slagen. Onvoldoende onderbouwd is dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte, waaraan hij zich niet kon onttrekken en waartegen hij zichzelf mocht verdedigen. Verdachte had ervoor kunnen kiezen om weg te lopen of zich op een andere manier aan de confrontatie te onttrekken. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
Het feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van 34 dagen met aftrek van het reeds door verdachte ondergane voorarrest, en een werkstraf van 100 uren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft omtrent de strafoplegging geen standpunt ingenomen, gelet op de bepleite vrijspraak en het beroep op noodweer.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader(s) op de openbare weg fysiek geweld gebruikt tegen aangever, die daarbij verwondingen heeft opgelopen aan zijn gezicht - onder meer een gebroken neusbeen - en aan zijn lichaam. Verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast versterken dergelijke feiten de gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Een dergelijk feit rechtvaardigt op zich zonder meer het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging met enig lichamelijk letsel wordt daar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden gehanteerd.
De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat aangever door zijn gedrag de problemen heeft opgezocht door die avond drie keer naar het café te komen, waar verdachte een besloten verjaardagsfeestje had georganiseerd voor zijn zwager, die lijdt aan het syndroom van Down en voor wie verdachte de volledige zorg heeft. Verdachte, die zich verantwoordelijk voelde voor de aanwezige gasten, heeft geprobeerd aangever duidelijk te maken dat hij niet welkom was. Nadat het twee keer was gelukt om aangever te laten vertrekken, is het de derde keer uit de hand gelopen en is het thans bewezen verklaarde geweld tegen aangever gepleegd.
Uit het rapport van Reclassering Nederland d.d. 12 mei 2015 komt naar voren dat er geen aanwijzingen zijn voor problemen op enig leefgebied die aanleiding geven tot zorg of die in verband gebracht zouden kunnen worden met het delictgedrag. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. In het rapport wordt tevens vermeld dat het voorarrest van verdachte een grote impact heeft gehad op de zwager van verdachte die als gevolg van de detentie een vorm van verlatingsangst heeft ontwikkeld. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke gevangenis-straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop
deze berust. De vordering bestaat uit € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, naar voren gebracht dat het bestaan van geestelijk letsel in het algemeen slechts in rechte kan worden vastgesteld indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarnaast moet ook nog worden vastgesteld dat dit geestelijk letsel aan verdachte te wijten is. Tot slot moet rekening worden gehouden met de eigen schuld van [slachtoffer].
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht de schade tot een bedrag van € 400,00 aannemelijk geworden. Dit houdt in dat de vordering tot dat bedrag - hoofdelijk - zal worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het restant van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan [slachtoffer] daarom thans in het restant van zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij dit deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 94 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2015, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. F. de Jong en
mr. A. Heidekamp, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2015.
Mr. Heidekamp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.