ECLI:NL:RBNNE:2015:2685

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
18.830349-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De bijzondere voorwaarden omvatten reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De zaak kwam voort uit incidenten die plaatsvonden op 1 en 14 november 2014, waarbij de verdachte betrokken was bij geweld tegen twee slachtoffers en de diefstal van een tas. Tijdens de rechtszittingen op 26 februari en 21 mei 2015 zijn de feiten en de omstandigheden rondom de tenlastelegging uitvoerig besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 november 2014 met kracht tegen het gezicht van slachtoffer 1 heeft getrapt en hem meermalen met gebalde vuist heeft geslagen, terwijl het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Daarnaast heeft de verdachte op 14 november 2014, samen met een medeverdachte, geweld gebruikt tegen slachtoffers 2 en 3, met als doel een tas te stelen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen, evenals de medische rapportages over het letsel van de slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij, slachtoffer 3, tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van € 446,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830349-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verblijvende in [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
26 februari 2015 en 21 mei 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.A. Korfker, advocaat te Koog aan de Zaan.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 november 2014 te [pleegplaats 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht):
- ( met geschoeide voet) tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 1] heeft getrapt en/of op het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestampt, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- ( meermalen en/of met gebalde vuist) in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 november 2014 te [pleegplaats 1], aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken en/of scheuren in het gelaat, te weten in de oogkas en/of het jukbeen en/of de bovenkaak en/of het neusbotje (waarbij voor het herstel van voornoemde breuken en/of scheuren een (aantal) operatie(s) nodig is/zijn) heeft toegebracht door:
- ( met geschoeide voet) tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 1] te trappen en/of op het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 1] te stampen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- ( meermalen en/of met gebalde vuist) in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 november 2014 te [pleegplaats 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht):
- ( met geschoeide voet) tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 1] heeft getrapt en/of op het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestampt, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- ( meermalen en/of met gebalde vuist) in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2014 te [pleegplaats 2], op de openbare weg, te weten het [locatie] aldaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (inhoudende onder meer een portemonnee), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke geweld en/of bedreiging met geweld bestond uit:
- het opentrekken van het portier van de auto waarin die [slachtoffer 3] zich bevond en/of het (vervolgens) uit de auto trekken van die [slachtoffer 3] en/of
- het slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of in de buik van die [slachtoffer 3] en/of
- het tegen die [slachtoffer 3] zeggen: "Als je nu wegrent, schop ik je helemaal verrot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- het inslaan van de ruit van de auto waarin die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich bevond(en) en/of
- het slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 2];
en/of
hij op of omstreeks 14 november 2014 te [pleegplaats 2], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- tegen het gezicht en/of in de buik van die [slachtoffer 3] te slaan en/of te stompen en/of
- tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daarbij ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat uit de verklaringen van de [getuige 1] is gebleken dat verdachte zijn rechtervoet met kracht heeft laten neerkomen op het gezicht van aangever en dat het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijk geweld potentieel dodelijk kan zijn. De lezing van [getuige 1] vindt steun in de verklaring van aangever, die blijkens zijn verklaring, de stamp op het hoofd heeft zien aankomen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat dit wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het inslaan van de ruit.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft getrapt. De verklaring van [getuige 1] kan niet betrouwbaar worden geacht, nu [getuige 1] en aangever goed bevriend zijn en zij hun verklaringen in elkaars bijzijn hebben afgelegd, waardoor zij elkaar mogelijk hebben beïnvloed. Zelfs wanneer zou kunnen worden bewezen dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt, is daarmee nog niet gegeven dat voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft bestaan. Onduidelijk is immers hoe hard is geschopt, terwijl wel duidelijk is dat dit hooguit eenmaal is gebeurd met zacht schoeisel.
Ten aanzien van het onder 1 (meer) subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat het opgelopen letsel niet zeer ernstig is geweest. Verdachte heeft bekend dat hij aangever tegen het hoofd heeft geslagen. Daarmee kan naar de mening van de raadsvrouw nog niet worden bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft aanvaard.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, nu beiden hebben verklaard dat de medeverdachte voorafgaand aan het feit niet van de plannen van verdachte op de hoogte was. Verder kan niet worden bewezen dat het op beide aangevers toegepaste geweld diende om de diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Het was de bedoeling van verdachte om aangever aan te spreken op het feit dat hij drugs verkocht aan kinderen.

Beoordeling

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De officier van justitie heeft haar standpunt in belangrijke mate gebaseerd op de verklaringen van [getuige 1], inhoudende dat verdachte zijn rechtervoet met kracht liet neerkomen op het gezicht van aangever die op dat moment op de grond lag. De rechtbank overweegt dat zij het bij aangever geconstateerde letsel (zoals neergelegd in de hierna te noemen medische verklaring) niet vindt passen bij een dergelijke geweldsuitoefening op het hoofd. Om deze reden zal de rechtbank voorbij gaan aan de verklaringen van [getuige 1], nog daargelaten dat deze verklaringen mogelijk op onaanvaardbare wijze zijn beïnvloed door aangever, zoals door de raadsvrouw is gesteld.
Op grond van (onder meer) de bekentenis van verdachte kan wel worden vastgesteld dat verdachte aangever twee vuistslagen in het gezicht heeft gegeven en dat hij aangever heeft getrapt waarbij niet is uit te sluiten dat ook het gezicht is geraakt. De rechtbank acht deze geweldplegingen echter niet van een zodanige aard dat daardoor de aanmerkelijke kans bestond dat aangever daaraan had kunnen overlijden. Daarom moet vrijspraak volgen ten aanzien het onder 1 primair ten laste gelegde.
Voorts kan er, gelet op de periode van herstel van het letsel bij aangever - onder meer blijkende uit de door aangever geplaatste facebook berichten waaruit kan blijken dat hij kort na het feit uitging en de sportschool frequent bezocht - en de omstandigheid dat operatief ingrijpen daarbij niet nodig was, niet worden aangenomen dat er bij hem sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel. Daarom moet ook vrijspraak volgen ten aanzien het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de feiten voor het overige acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde
Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 november 2014, opgenomen op pagina 37 e.v. van dossier nummer PL0100-2014164799, d.d. 28 november 2014, van de politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]:
Op zaterdag 1 november 2014 omstreeks 23:15 uur bevond ik mij in de woning gelegen aan het [adres] te [pleegplaats 1]. Ik was daar op bezoek bij mijn kameraad [verdachte]. Toen we buiten waren zag en voelde ik dat [verdachte] mij twee vuistslagen op mijn rechteroog gaf. Ik voelde hierdoor veel pijn. Ik ben door deze vuistslagen op de grond gevallen. Ik weet nog dat ik toen een voet zag aankomen en daarna is het helemaal zwart geworden.
Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 25 november 2014, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2]:
Ik was op 1 november 2014 aan het [adres] bij [verdachte] thuis. Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer 1] aan het duwen en trekken waren met elkaar. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] onderuit ging en op de grond terecht kwam en dat [verdachte] [slachtoffer 1] op een gegeven moment schopte terwijl hij op de grond lag. Ik heb gezien dat [verdachte] schopte en dat hij [slachtoffer 1] ook raakte op zijn gezicht.
Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 20 november 2014, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3]:
[verdachte] is een vent van 130 kilogram en [slachtoffer 1] is 70 kilogram. [slachtoffer 1] is een paar koppen kleiner.
Een schriftelijk stuk, te weten een medische verklaring d.d. 13 november 2014, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door [kaakchirurg], inhoudende:
[slachtoffer 1] heeft het volgende letsel opgelopen:
- breuk aan de binnenzijde van de rechter oogkas, zonder veel verplaatsing van de botdelen, maar wel met dubbelzien.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting:
Ik heb [slachtoffer 1] twee vuistslagen gegeven in zijn gezicht en ik heb hem een keer getrapt.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat verdachte aangever twee vuistslagen in het gezicht heeft gegeven en dat hij aangever heeft getrapt, waarbij hij het hoofd van aangever heeft geraakt. Door een dergelijke geweldsuitoefening tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, heeft de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuistslagen of schoppen die op het hoofd terecht komen, kunnen leiden tot zeer ernstige verwondingen en breuken, waartoe ook blijvend letsel moet worden gerekend. Hierbij wijst de rechtbank erop, dat het verschil in lichaamsbouw tussen verdachte en het slachtoffer aanzienlijk was, waardoor de kans op ernstig letsel des te groter was. Dat dergelijke letsel zich in dit geval niet heeft gemanifesteerd, doet daaraan niet af.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Proces-verbaal van aangifte d.d. 14 november 2014, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3]:
Ik denk dat [slachtoffer 2] en ik op 14 november 2014 ongeveer rond 20.15 uur aankwamen bij de Albert Heijn te [pleegplaats 2]. Ik zette mijn auto op de parkeerplaats aan de voorkant van de Albert Heijn. Ineens hoorde ik lawaai. Ik zag dat de deur van het bestuurdersportier werd opengetrokken door een voor mij onbekende jongen. Ik werd de auto uitgetrokken en zag dat [slachtoffer 2] klappen kreeg. De jongen die mijn portier open had getrokken, trok aan mijn jas. Toen sloeg hij mij een aantal keer met kracht tegen mijn hoofd. Hij sloeg me met beide handen en gebalde vuisten. De vuisten erna kreeg ik recht in mijn gezicht en in mijn buik. De vuistslag in mijn buik deed niet echt pijn, ik voelde wel pijn in mijn gezicht. Hij heeft mij geraakt op mijn linkeroog. Vlak nadat ik in mijn gezicht was geslagen zag ik dat [slachtoffer 2] wegrende in de richting van de ingang van de Albert Heijn. De jongen die mij sloeg stond nog steeds bij mij. Hij zei tegen mij: “Als je nu wegrent, schop ik je helemaal verrot.” Ik zag dat de langste van de twee belagers de auto in ging aan de passagierszijde. Ik zag dat hij de tas van [slachtoffer 2] uit de auto pakte.
Proces-verbaal van verhoor d.d. 14 november 2015, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik had een afspraak [verdachte] omdat hij drugs van mij wilde kopen. Ik zag toen dat de kameraad van [verdachte] het linkerportier van de auto, waar [slachtoffer 3] zat, opentrok en probeerde hem uit de auto te trekken. Met z’n hand sloeg [verdachte]mij tegen de linkerzijde van mijn hoofd, tegen m’n kaak en tegen m’n neus. De kameraad van [verdachte]heeft op een gegeven moment mij ook nog een klap tegen m’n neus gegeven. Buiten de auto heeft [verdachte] mij een klap tegen m’n voorhoofd gegeven. Ik zag dat [verdachte] in de auto zocht aan beide zijden. Hij pakte uiteindelijk m’n tas.Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Het zit zeker in je tas he”.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting:
Ik ben toen met [medeverdachte] naar de Albert Heijn te [pleegplaats 2] gegaan. Ik heb [slachtoffer 2] toen door het half open raam vastgepakt bij zijn jas. Toen hij uit de auto kwam stond hij voor mij en heb ik hem één keer geslagen. Ik heb de tas uit de auto gepakt en meegenomen. In de tas zat een portemonnee, die heb ik meegenomen.
Proces-verbaal van verhoor d.d. 19 november 2014, opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte]:
Afgelopen vrijdagavond, 14 november 2014, ben ik op stap geweest met [verdachte]. We waren bij de Albert Heijn. Die andere jongens kwamen onze kant op rijden. Ik zag dat ze daar halverwege bleven staan en ik zag dat [verdachte] toen naar die auto liep. Ik zag dat [verdachte] aan de bijrijderskant stond en dat hij met zijn arm door het halfopen portierraam zat. Ze hadden ruzie en daarom ben ik [verdachte] te hulp geschoten. Ik heb toen het portier aan bestuurderszijde geopend en heb die bestuurder aangepakt. Terwijl ik probeerde in die auto te kijken heb ik hem geraakt met mijn elleboog. Er is een tas meegenomen uit de auto door [verdachte]. Ik heb dat gezien.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte het oogmerk heeft gehad om te stelen van aangever [slachtoffer 2]. Anders dan de raadsvrouw, leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de verklaringen van beide aangevers, waaruit volgt dat de medeverdachte vanaf het eerste moment samen met verdachte de confrontatie met aangevers heeft gezocht. Ook acht de rechtbank van belang dat de medeverdachte, terwijl verdachte verhaal haalde bij [slachtoffer 2], de kompaan van [slachtoffer 2] ([slachtoffer 3]) in toom hield en onder het uiten van bedreigingen met geweld tegen die [slachtoffer 3], hem heeft belet om achter [slachtoffer 2] en verdachte aan te gaan. Aldus heeft de medeverdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de uitvoering van het ten laste gelegde. Dat de rol van de medeverdachte bij de voorbereiding van het ten laste gelegde ondergeschikt of zelfs geheel afwezig is geweest, maakt de samenwerking bij de uitvoering niet minder intensief.
Tevens acht de rechtbank bewezen dat het door verdachte en zijn medeverdachte toegepaste geweld diende om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Uit het toegepaste geweld, de intensieve samenwerking tussen de medeverdachte en verdachte daarbij en het feit dat verdachte daadwerkelijk heeft gestolen van aangever, volgt dat het verband tussen het geweld en de diefstal naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig sterk is, dat het slechts als daarop gericht kan worden opgevat. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan het verweer dat verdachte slechts de bedoeling had om aangever op zijn gedrag aan te spreken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voor het inslaan van de ruit, zoals dat als geweldscomponent in de tenlastelegging is opgenomen, geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 november 2014 te [pleegplaats 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht):
- met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft getrapt, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en
- meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 14 november 2014 te [pleegplaats 2], op de openbare weg, te weten het [locatie] aldaar, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende onder meer een portemonnee), toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld bestond uit:
- het opentrekken van het portier van de auto waarin die [slachtoffer 3] zich bevond en het vervolgens uit de auto trekken van die [slachtoffer 3] en
- het slaan en/of stompen tegen het gezicht en in de buik van die [slachtoffer 3] en
- het tegen die [slachtoffer 3] zeggen: "Als je nu wegrent, schop ik je helemaal verrot" en
- het slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 2];
en
hij op 14 november 2014 te [pleegplaats 2], tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- tegen het gezicht en in de buik van die [slachtoffer 3] te slaan en/of te stompen en
- tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
2:
de eendaadse samenloop van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 6 maart 2015, opgemaakt door H.A. de Jonge, gz-psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van ADHD, voornamelijk van het onoplettendheidtype en van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van verminderde verstandelijke begaafdheid. Op grond hiervan wordt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht, een behandelverplichting bij de AFPN, een drugs- en alcoholverbod en het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat een gevangenisstraf voor verdachte relatief zwaar is en dat er gevaar bestaat voor detentieschade. De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aangevuld met een werkstraf en een voorwaardelijke straf, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Voorts heeft zij de rechtbank in overweging gegeven om rekening te houden met de relatief jonge leeftijd van verdachte, zijn thuissituatie en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij in beide gevallen de lichamelijke integriteit van aangevers is geschonden. Aangever van het onder 1 bewezen verklaarde heeft een breuk aan de binnenzijde van de rechter oogkas opgelopen. Het had echter veel ernstiger kunnen aflopen, met blijvend letsel of een langdurige herstelperiode tot gevolg. Ofschoon deze aangever zelf, gelet op zijn irritante en uitdagende gedrag zoals dit blijkt uit de diverse afgelegde verklaringen in het dossier, een significante rol in het ontstaan van het geweld heeft gespeeld, valt het handelen van verdachte aan verdachte strafrechtelijk toe te rekenen. Ook onder de gegeven omstandigheden had verdachte zich moeten beheersen en moeten kiezen voor een andere oplossing, zonder zijn toevlucht te nemen tot geweld. Verdachte had zich bovendien rekenschap moeten geven van het overwicht dat hij, gelet op zijn lichaamsbouw en postuur, op het slachtoffer had.
Door te handelen als bewezen verklaard onder 2 heeft verdachte, samen met een ander, tevens inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van één van de aangevers. Verder heeft dit feit plaatsgevonden op voor het publiek zichtbaar terrein, op een parkeerplaats bij een supermarkt, in de avond op een tijdstip dat de supermarkt nog geopend was. Door het plaatshebben van dergelijke feiten op openbaar terrein nemen de gevoelens van onveiligheid toe, niet alleen bij personeel van de supermarkt maar, naar mag worden aangenomen, ook bij klanten en omwonenden.
De rechtbank acht gelet op deze omstandigheden, alsmede op de oriëntatiepunten die de rechterlijke macht hanteert bij de bestraffing van feiten als deze, de oplegging van een forse vrijheidsstraf in beginsel passend en geboden.
De rechtbank heeft ook gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 22 april 2015, eenmaal eerder onherroepelijk door de kinderrechter voor een geweldsdelict is veroordeeld.
Ten voordele van de verdachte neemt de rechtbank in aanmerking de relatief jonge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat het verblijf in detentie een grote impact op hem heeft. Ook houdt de rechtbank er bij de strafmaat rekening mee, dat het bewezen verklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Blijkens voornoemde psychologische onderzoekrapportage en het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 11 mei 2015 is er bij verdachte sprake van hoog recidiverisico. Om de kans op recidive terug te dringen dient verdachte onder toezicht van de reclassering te worden gesteld en dienen hem verder als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij de AFPN, gericht op zijn agressieproblematiek en andere in de psychologische onderzoeksrapportage vermelde problematiek, een verbod op het gebruik van drugs en alcohol en het meewerken aan andere voorwaarden betreffende het gedrag, op het gebied van werk, huisvesting, schuldsanering en zijn sociale netwerk.
De rechtbank zal gelet hierop een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en zal daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Gelet op al het voorgaande en in het bijzonder op de omstandigheid dat de rechtbank ten aanzien van het eerste feit het primair en subsidiair ten laste gelegde, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht, zal de rechtbank een gevangenisstraf van aanmerkelijk kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Een strafafdoening zoals door de raadsvrouw is bepleit acht de rechtbank daarentegen onverenigbaar met de ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De hoogte van de vordering bedraagt € 486,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2014.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 446,00 (bestaande uit immateriële schade en materiële schade (kosten werkjas) ten bedrage van respectievelijk € 400,00 en 46,00) en niet-ontvankelijkverklaring van het overige deel van de vordering.
De raadsvrouw van verdachte heeft gepleit voor afwijzing van de vordering voor zover betrekking hebbend op de kosten backcover i-phone, USB-kabel en werkjas, totaal ten bedrage van € 86,90.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voor wat betreft de posten immateriële schade en de schade aan de werkjas, totaal ten bedrage van € 446,00, voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering ten aanzien van deze posten niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw weersproken, zodat deze voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank is ten aanzien van het overige deel van de vordering (betreffende de posten backcover i-phone en USB-kabel) van oordeel dat een causaal verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit niet aannemelijk is geworden. De benadeelde partij zal daarom in dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal bepalen dat indien voornoemd toe te wijzen bedrag door de medepleger geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 47, 55, 57, 300 en 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich na afloop van zijn detentie zal melden bij de Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich zal laten behandelen voor zijn agressieproblematiek en andere in de Pro Justitia rapportage van 6 maart 2015 vermelde problematiek bij de AFPN of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde geen hard- en softdrugs en alcohol zal gebruiken en dat dit zal worden gecontroleerd door middelencontrole;
4. dat de veroordeelde, ter beoordeling van de reclassering, een cognitieve vaardigheidstraining zal volgen;
5. dat de veroordeelde, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, zal meewerken aan anderen voorwaarden betreffende het gedrag op het gebied van werk, huisvesting, schuldsanering en dat hij de reclassering inzicht zal geven in zijn sociale netwerk.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 16 juli 2015.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 446,00 (zegge: vierhonderd en zesenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2014 tot de dag van algehele voldoening, in dier voege, dat indien dit bedrag door de medepleger van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 446,00 (zegge: vierhonderd en zesenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. D.M. Schuiling en mr. A. Heidekamp, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2015.