ECLI:NL:RBNNE:2015:2671

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
19.996509-10
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van gewoontewitwassen door gebrek aan bewijs van wetenschap van misdrijf

In deze zaak heeft de Noordelijke Fraudekamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De verdachte werd vrijgesproken omdat uit het dossier onvoldoende bewijs bleek dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld op zijn bankrekening afkomstig was van misdrijf. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond op de terechtzittingen van 13 april, 16 april en 22 mei 2015. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Polat, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E.L. Edens.

De tenlastelegging betrof het witwassen van een aanzienlijk bedrag, waarbij de verdachte samen met medeverdachten handelingen zou hebben verricht die verband hielden met de herkomst van het geld. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege overschrijding van de redelijke termijn en schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat een medeverdachte niet verder werd vervolgd. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat de argumenten van de verdediging niet konden leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring.

Bij de beoordeling van het bewijs stelde de rechtbank vast dat de verklaringen van de verdachte en medeverdachten tegenstrijdig waren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wist of moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd er een verzoek gedaan om conservatoir beslag op het appartement van de verdachte op te heffen, maar de rechtbank kon hier geen beslissing over nemen omdat er geen stukken in het dossier waren aangetroffen met betrekking tot het beslag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19/996509-10
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 4 juni 2015 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2015, 16 april 2015 en 22 mei 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Polat, advocaat te Haarlem.
Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.L. Edens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
op één of meer tijdstippen in de periode van 28 maart 2008 tot en met 30 juni
2008
in de gemeente Midden-Drenthe en/of [pleegplaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of één of meer andere(n),
althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens):
A. van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van
ongeveer EUR 410.000 althans EUR 360.000, de werkelijke aard, de herkomst,
de vindplaats of de verplaatsing, verborgen of verhuld, dan wel verborgen
of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is of wie het
voorhanden heeft, en/of;
B. (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van
ongeveer EUR 410.000 althans EUR 360.000, verworven of voorhanden
heeft/hebben gehad of heeft/hebben overgedragen of van een voorwerp gebruik
heeft/hebben gemaakt,
door te storten en/of te ontvangen en/of te houden en/of op te nemen
op/van [rekeningnummer 1] (t.n.v. De Appelbloesem) en/of
[rekeningnummer 2] (t.n.v. De Appelbloesem) en/of [rekeningnummer 3] (t.n.v. [medeverdachte] e/o)
en/of enig ander rekeningnummer,
van diverse contante geldbedragen van EUR 1.500, EUR 5.000, EUR 9.500, EUR
10.000, EUR 13.000, EUR 13.500, EUR 14.500, EUR 20.000 EUR althans van enig(e)
contant(e) geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van EUR 410.000 (D-672)
en/of
door van dit totaal bedrag van EUR 410.000 (D-672) een bedrag van 360.000 EUR
(D-678) althans enig geldbedrag over te boeken en/of door te betalen naar
en/of te ontvangen op bankrekening 1122410 (t.n.v. [verdachte]), ten behoeve
van de aankoop van een appartement/woning in Brazilië,
terwijl hij/zij wist(en) dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden dat het
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in verband met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn tussen de aanvang van het onderzoek en de uiteindelijke berechting en vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel, nu de officier van justitie heeft besloten om de [medeverdachte 1] niet verder te vervolgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie komt tot de conclusie dat geen van de verweren die door de verdediging zijn gevoerd tot niet-ontvankelijk verklaring kan leiden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en overweegt hiertoe als volgt.
Undue delay
De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar de nodige tijd is verstreken sinds de eerste onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden, maar dat dit gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad niet de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie kan rechtvaardigen.
Gelijkheidsbeginsel
Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat de officier van justitie het vervolgingsmonopolie toekomt en dat het derhalve aan hem is om – binnen de grenzen van de redelijkheid – te beslissen welke zaken hij vervolgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie ter terechtzitting afdoende toegelicht waarom het verschil in bewijsrechtelijke posities tussen verdachte en [medeverdachte 1] tot de keuze heeft geleid om verdachte wel, en [medeverdachte 1] niet, (verder) te vervolgen. Die keuze valt binnen de grenzen van het opportuniteitsbeginsel. De officier van justitie heeft derhalve in alle redelijkheid de beslissing kunnen nemen om verdachte te vervolgen.
De rechtbank is resumerend van oordeel dat geen van de door de verdediging gevoerde verweren tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie kan leiden en zal deze verweren dan ook afwijzen.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde gewoontewitwassen kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu uit niets blijkt dat het contant gestorte geld middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig is dan wel dat verdachte, indien dit wel het geval zou zijn, daarvan wetenschap had of dat redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte 1] tegenover de FIOD en bij de rechter-commissaris verschillende en met elkaar tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de herkomst van het geld en de gang van zaken rond de overboeking daarvan. Verdachte heeft verklaard dat hij van [medeverdachte] het in de tenlastelegging bedoelde bedrag van € 360.000,-- heeft geleend en op zijn rekening heeft ontvangen, ten behoeve van de aankoop van een appartement in Brazilië. [medeverdachte] heeft het bestaan van een dergelijke lening ontkend en verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] geld heeft geprobeerd over te boeken naar Brazilië en dat, toen dit niet bleek te lukken, hij dit geld naar een rekening heeft overgemaakt die aan hem door [medeverdachte 1] was opgegeven. [medeverdachte 1] heeft daarentegen verklaard dat hij tussen [medeverdachte] en verdachte heeft bemiddeld om zo op informele wijze een financiering voor verdachte te verkrijgen voor de aankoop van het appartement.
De rechtbank overweegt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen welke van deze verklaringen de juiste is, ook al omdat de door verdachte en [medeverdachte 1] bedoelde leningsovereenkomst nooit is overgelegd. In ieder geval vindt de stelling van de officier van justitie dat [medeverdachte] het appartement in Brazilië zou hebben gekocht en dat verdachte daarvoor als stroman zou hebben gefungeerd onvoldoende steun in het dossier. Uit de verklaring van [persoon 2] kan worden afgeleid dat [medeverdachte] in Brazilië helemaal niet in beeld was, aangezien hij verklaart alleen zaken te hebben gedaan met verdachte. Verdachte heeft ook verklaard dat hij persoonlijk in Brazilië is geweest voor de aankoop van het betreffende appartement.
Eén en ander betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van de verwijten uit zal dienen te gaan van de eigen verklaring van verdachte. Zo al zou moeten worden aangenomen dat het aan hem verstrekte geld afkomstig was uit enig misdrijf, blijken daaruit geen feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank kan afleiden dat verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden. De enkele constatering dat verdachte geld heeft geleend in het informele circuit is daarvoor onvoldoende.
Gelet op het voorgaande dient verdachte vrijgesproken te worden.

Beslag

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er conservatoir beslag op het appartement van verdachte ligt en heeft verzocht dit beslag op te heffen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het opheffen van het beslag. Er is door hem ter zitting een ontnemingsvordering aangekondigd en daartoe moet het beslag op het appartement blijven rusten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot het vermeende conservatoir beslag geen stukken in het dossier zijn aangetroffen en het derhalve niet mogelijk is om hier thans een beslissing over te nemen.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. van Bruggen, voorzitter, C.M.M. Oostdam en
W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2015.