2.4.Bij tussenvonnis van 15 januari 2014 is opdracht gegeven aan de heer drs. G. Slopsema, verder te noemen Slopsema, om een deskundigenbericht uit te brengen. In de hierna door Slopsema opgestelde rapportage staat voor zover van belang het volgende vermeld.
" 4. Beschrijving van de uitkomsten van de werkzaamheden
1. Kunt u -met inachtneming van hetgeen in r.o. 5.10. van het tussenvonnis van 10 juli 2013 is bepaald- de waarde van de onderneming vaststellen per 1 augustus 2011? Wilt u
-indien relevant- daarbij rekening houden met het effect van kostenbesparing wegens afvloeiing van personeel in 2011 en de te verwachten kasstroom per 1 augustus 2011 tot en met de eerste helft van het jaar 2013? Zo nee, waarom niet?
Ten eerste veronderstelt de deskundige dat het waarderingsmoment 1 augustus 2011 gelijk is aan 31 juli 2011. De accountant van de onderneming heeft, zoals bepaald door de Rechtbank (r.o. 5.10. van het tussenvonnis van 10 juli 2013), de tussentijdse jaarrekening van de onderneming opgesteld met daarin de winst- en verliesrekening tot en met 31 juli 2011 en de balans per 31 juli 2011. De deskundige is van oordeel dat hij de waarde van de onderneming per 31 juli 2011 kan vaststellen rekening houdend met hetgeen in r.o. 5.10 van het tussenvonnis van 10 juli 2013 is bepaald. (…) De onderneming is toegekend aan de heer [A]. In dat kader heeft de deskundige de waarde van de onderneming bepaald op basis van de veronderstelling dat de onderneming door de heer [A] op stand alone basis wordt voortgezet in de vorm van een eenmanszaak. Ten aanzien van de waardering van [A] Zorg kan alleen rekening worden gehouden met de kostenbesparingen (als gevolg van afvloeiing personeel in 2011) indien ten tijde van het waarderingsmoment (in casu 31 juli 2011) dit bekend was of verwacht werd. Na het bestuderen van het procesdossier en overige ontvangen informatie is gebleken dat de afdeling wonen zou sluiten en dat de medewerkers van deze afdeling ontslag zouden krijgen. Het trainingshuis is per 1 mei 2011 gesloten en de logeerhuizen halverwege juli 2011. Hieruit concludeert de deskundige dat per waarderingsmoment het bekend was dat de onderneming vanaf 1 augustus 2011 verder zou gaan met alleen de ambulante medewerkers. Derhalve wordt in de waardering van [A] Zorg rekening gehouden met de kostenbesparing als gevolg van afvloeiing personeel (14 medewerkers zijn ontslagen als gevolg van het sluiten van de afdeling wonen). In de waardering van [A] Zorg worden de verwachte vrije geldstromen verdeeld over de expliciete prognoseperiode (van 1 augustus 2011 tot en met 31 december 2015) en de restwaardeperiode. Op basis van de continuïteitsgedachte zal de onderneming ook na de expliciete prognoseperiode vrije geldstromen genereren. De restwaardeperiode vertegenwoordigt een eeuwigdurende vrije geldstroom (het restjaar) en gaat in na 2015 wanneer de vrije geldstromen naar verwachting stabiel zijn. De deskundige houdt dus rekening met verwachte vrije geldstromen vanaf 1 augustus 2011. Voor een nadere toelichting verwijst de deskundige naar bijlage 2.
2. Wat is volgens u de waarde van het aandeel van [B] in de onderneming pen augustus 2011?
De waarde van het aandeel van de heer [B] in [A] Zorg Noord Nederland v.o.f. per 31 juli 2011 bedraagt€ 209.080€ 199.585. De waardebepaling is separaat opgenomen in bijlage 2.
3. Kunt u aangeven welke methode u bij de beantwoording van vraag 1 heeft gehanteerd? Kunt u gemotiveerd aan geven waarom volgens u de voornoemde methode in casu de meest aangewezen methode is? Is bij deze methode rekening gehouden met de op handen zijnde wijzigingen in de financiering in de zorg (bijvoorbeeld de transitie van de AWBZ naar de WMO in 2015)? Zo nee, waarom niet?
Voor de waardebepaling van [A] Zorg is de Adjusted Present Value methode (APV-methode) gehanteerd. Deze methode is gebaseerd op de Discounted Cashflow methode (ook wel DCF methode genoemd). Bij deze methode wordt de waarde van een onderneming of activiteit bepaald door middel van het disconteren van verwachte vrije geldstromen. Verwachte vrije geldstromen worden in de waarderingspraktijk beschouwd als een objectieve maatstaf die niet afhankelijk zijn van boekhoudkundige principes. Tevens wordt bij deze methode rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, het op grond van het risicoprofiel van de onderneming geëiste rendement en de tijdswaarde van geld. Voor een nadere uitleg van deze methode verwijst de deskundige naar hoofdstuk 5 van bijlage 2.
Verschillende methoden zijn beschikbaar voor het berekenen van de economische waarde. Echter, de waarde van een onderneming is niet afhankelijk van de waarderingsmethode. De deskundige heeft gekozen voor de APV-methode, omdat deze veelal goed uitgelegd kan worden aan derden en de kans op fouten kleiner is. Het hanteren van andere waarderingsmethoden had niet geleid tot een andere waarde van de onderneming.
Bij de APV-methode wordt rekening gehouden met eventuele wijzigingen in de financiering in de zorg door de verwachte effecten van dergelijke wijzigingen in de geprognosticeerde geldstromen en/of het risicoprofiel van de onderneming mee te nemen. In de waardering van [A] Zorg is rekening gehouden met bedrijfsspecifieke risico’s, waaronder de veranderde wet- en regelgeving ten aanzien van de zorg. Voor een nadere beschrijving van de bedrijfsspecifieke risico’s verwijst de deskundige naar paragraaf 5.3 van bijlage 2.
De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is een volksverzekering. Iedereen die in Nederland woont of werkt is ervoor verzekerd en heeft recht op vergoeding van de AWBZ zorg. Regionale zorgkantoren voeren de AWBZ-verzekering uit. Per waarderingsmoment is het bekend dat het kabinet voornemens is de AWBZ ingrijpend te veranderen om de langdurige zorg betaalbaar te houden. Het kabinet kiest er voor de extramurale begeleiding, die nu nog onderdeel uitmaakt van de AWBZ, dichter bij de cliënt te organiseren. Daarom wordt de extramurale begeleiding onder de werking van de Wmo gebracht. Per 1januari 2013 geldt dat mensen die vanaf dat moment voor het eerst begeleiding nodig hebben een beroep kunnen doen op de Wmo als zij niet zelfredzaam zijn. In 2013 is sprake van een overgangssituatie. Het overgangsrecht is van belang voor mensen die al over een indicatie voor extramurale begeleiding, vervoer en/of kortdurend verblijf beschikken. Vanaf 2014 zal iedereen die begeleiding nodig heeft een beroep moeten doen
op de Wmo. In de waardering van [A] Zorg wordt deze wijziging, net als andere wijzigingen in de wet- en regelgeving, meegenomen bij het bepalen van het bedrijfsspecifieke risico.
4. Welk bedrag komt (mogelijk) nog toe aan [B] wegens overbedeling (van [A]) met
inachtneming van hetgeen in r.o. 5.10. van het tussenvonnis 10 juli 2013 is bepaald en rekening houdend met de financiële transacties tussen de onderneming en [B] vanaf 1
augustus 2011 (de datum van ontbinding)?
De economische waarde van het kapitaal van de heer [B] bedraagt per 31 juli 2011€ 209.080€ 199.585. De advocaat van de heer [A] geeft in zijn reactie op de vragenlijst/informatiebehoefte aan dat de heer [B] na juli 2011 een bedrag ad € 121.136,66 heeft ontvangen. De deskundige kan dit bedrag niet herleiden. Uit de financiële stukken blijken de privé-opnames van de heer [B]. De financiële transacties tussen de onderneming en de heer [B] vanaf 1 augustus 2011 tot en met maart 2014 zijn weergegeven in onderstaande tabel. Hieruit blijkt dat de heer [B] een bedrag ad € 82.647 uit de onderneming heeft ontvangen.Daarnaast is reeds een voorschot ad € 25.545,27 door [A] betaald. Derhalve komt nog een bedrag ad € 91.393 (€ 199.585 - € 82.647 - € 25.545) aan de heer [B] toe.Indien er na maart 2014 nog financiële transacties tussen de onderneming en de heer [B] gaan plaatsvinden, dienen deze uiteraard ook nog verrekend te worden.
Privé mutaties [B] 1 aug. t/m 31 dec. 2011 2012 2013 2014 totaal
Privé opnames [B] 12.555 60.106 9.204 782 82.647
Privé stortingen [B] ______ ______ ______ ______ ______
12.555 60.106 9.204 782 82.647
Tabel 1: Privé mutaties [B]
(…) De Rechtbank heeft geoordeeld dat de vennootschap onder firma per 1 augustus 2011 als ontbonden dient te worden beschouwd en heeft de onderneming toegewezen aan de heer [A]. Dit impliceert dat de onderneming verdergaat in de vorm van een eenmanszaak. Dit is tevens als uitgangspunt gehanteerd voor de waardebepaling. Uit de verstrekte informatie blijkt dat de heer [B] verantwoordelijk was voor de afdeling wonen,
waarvan de activiteiten per waarderingsmoment al waren gestaakt. De heer [B] heeft echter tot 29 juni 2012 nog werkzaamheden verricht voor de onderneming. Men zou kunnen beargumenteren dat de heer [B] voor deze werkzaamheden vergoed dient te worden. Echter, de deskundige is van oordeel dat er geen bedrijfseconomische reden bestaat om een vergoeding toe te kennen aan de werkzaamheden van de heer [B] in de betreffende periode, de afdeling wonen was immers al gesloten en het vertrek van de heer [B] heeft later ook niet geleid tot significante wijzigingen in de overige operationele activiteiten van de onderneming. Daarnaast zou het opnemen van een extra vergoeding voor de heer [B] ook gevolgen hebben voor de waarde van de onderneming. Het zou leiden tot hogere personeelskosten, een lager bedrijfsresultaat en uiteindelijk een lagere waarde van de onderneming (het zijn communicerende vaten).
5. Heeft u voor het overige nog op- en aanmerkingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil?
Winstverdeling
In het tussenvonnis van 10 juli 2013 r.o. 5.10. is onder andere het volgende omschreven:
“Partijen zijn het er over eens dat de tot 29 juni 2012 door de onderneming behaalde winst gelijkelijk tussen [A] en [B] dient te worden verdeeld.”
De waardering van [A] Zorg is uitgevoerd per 31 juli 2011. Hierbij is de waarde bepaald door middel van het disconteren van verwachte vrije geldstromen. In de waardering van [A] is rekening gehouden met de verwachte vrije geldstromen in de expliciete prognoseperiode vanaf 1 augustus 2011 tot en met 2015. Eventuele verwachte winsten vanaf 1 augustus tot en met 29 juni 2012 zijn reeds verwerkt in de waarde van de onderneming per 31 juli 2011 en vervolgens in de waarde van het aandeel van heer [B] in de onderneming.
Indien de werkelijk behaalde winst over 1 augustus 2011 tot en met 29 juni 2012 ook nog eens gelijkelijk wordt verdeeld tussen [A] en [B] vindt een dubbeltelling plaats in het nadeel van [A]. De deskundige is van mening dat deze winst niet nog eens verdeeld dient te worden.
6. Reactie van deskundige op opmerkingen en verzoeken
Voor zover de opmerkingen en verzoeken van partijen hebben geleid tot wijzigingen van het concept deskundigenbericht (inclusief bijlage 2) zijn deze wijzigingen zichtbaar verwerkt in het definitieve rapport. Eventuele aanvullingen en wijzigingen zijn vetgedrukt weergegeven in de tekst en de verwijderde tekstdelen zijn doorgehaald. Daar waar tabellen in bijlage 2
zijn gewijzigd, is in dit hoofdstuk beschreven welke wijzigingen dit zijn.
Opmerkingen en verzoeken partij [A]
Partij [A] heeft naar aanleiding van het concept deskundigenbericht per email (en brief) opmerkingen en verzoeken gestuurd. Deze hebben betrekking op bijlage 2
“Concept waardebepaling [A] Zorg Noord Nederland v.o.f.”. (…)
Kostenvoet eigen vermogen
Partij [A] is het eens met de additionele risico’s die de deskundige heeft opgenomen voor de afhankelijkheid van veranderingen en wijzigingen in de wet- regelgeving en de afhankelijkheid van de heer [A]. Echter, de afhankelijkheid van opdrachtgever Zorggarant rechtvaardigt naar de mening van partij [A] een hoger additioneel risico dan de opgenomen 3%. De deskundige is het hier niet mee eens. Voor het bepalen van de kostenvoet van het eigen vermogen dient rekening te worden gehouden met
bedrijfsspecifieke risico opslagen. Bij het bepalen van de vrije geldstromen wordt uitgegaan van het meest waarschijnlijke scenario. Voor het bepalen van het bedrijfsspecifieke risico dient echter rekening te worden gehouden met andere scenario’s die in meer of mindere mate afwijken van dit meest waarschijnlijke scenario. Vanwege de verscheidenheid aan mogelijke scenario’s en de invloed daarvan op de verwachte opbrengsten, wordt gewaardeerd op basis van het meest waarschijnlijke scenario dat contant wordt gemaakt tegen een kostenvoet die rekening houdt met de alternatieve scenario’s. De
opslag voor de afhankelijkheid van Zorggarant ad 3% heeft een effect op de waarde van de
operationele activiteiten van circa 20%. De deskundige acht het risico (en de invloed van dat risico op de totale waarde) ten opzichte van Zorggarant daarmee reëel te hebben ingeschat.
Normalisaties
Partij [A] beargumenteert dat de opgenomen managementvergoeding voor de heer [A] ad € 60 duizend per jaar te laag is. Ten eerste omdat de meestverdienende werknemer van [A] Zorg al circa € 60 duizend per jaar verdient. De deskundige heeft geen informatie waaruit dit blijkt. Er is een overzicht ten aanzien van het aanwezige personeel per waarderingsmoment verstrekt, waaruit blijkt dat de meest verdiende medewerker een salaris heeft van € 3.288 bij een volledig contract. Indien rekening wordt gehouden met een werkweek van 36 uur en 8% vakantiegeld, is sprake van een
jaarlijkse vergoeding van circa € 38 duizend. Zelfs indien rekening wordt gehouden met een opslag van 25% voor sociale lasten, pensioenpremie en overige kosten komt dit bedrag uit op € 48 duizend. Daarnaast dient bij het waarderen van een onderneming rekening te worden gehouden met een marktconforme vergoeding. Een eigenaar die niet voor de onderneming zou werken (financiële koper of investeerder) dient namelijk de huidige ondernemer in loondienst te nemen of te vervangen voor een werknemer met een soortgelijk kennis- en ervaringsniveau. Een jaarlijkse vergoeding van € 60 duizend is door de deskundige (zie bijlage 2, pagina 10) als reëel (en marktconform) verondersteld.
De heren [A] en [B] zouden zich in het verleden ruimer hebben beloond dan € 60 duizend per jaar. Voor het vaststellen van een marktconforme arbeidsvergoeding is dit echter niet relevant. Bij een vennootschap onder firma zijn de vennoten resultaatgenieters en ontvangen zij geen arbeidsvergoeding. Bij het waarderen van een onderneming dient echter rekening te worden gehouden met een marktconforme arbeidsvergoeding.
Partij [A] kaart aan dat Adcorporate in haar waardering is uitgegaan van € 80 duizend per vennoot per jaar. Uit de informatie blijkt echter dat dit bedrag betrekking heeft op het verleden, namelijk de periode 2006 tot en met 2010. Adcorporate heeft een prognose gemaakt vanaf 2011 en gaat vanaf 2012 er van uit dat beide vennoten worden vervangen door een bedrijfsleider van Zorggarant (bij overname van Zorggarant) ad € 40 duizend per jaar. Adcorporate hanteert derhalve een marktconforme arbeidsvergoeding van € 40 duizend per jaar. Tevens geeft partij [A] aan dat Deloitte in een eerdere waardering uitgaat van een ondernemersbeloning van € 82 duizend per jaar. Echter, het is deskundige niet duidelijk onder welke veronderstellingen de waardering is uitgevoerd. Deze zijn namelijk niet door Deloitte verwoord in haar rapportage. Voor zover de deskundige kan bepalen, heeft het normaliseren van € 82 duizend betrekking op zowel een ondernemersbeloning als vervanging (zo staat het immers in de tabel). Waarschijnlijk heeft Deloitte de waardering uitgevoerd onder de veronderstelling dat 1vennoot de onderneming voortzet en de andere vennoot wordt vervangen. Derhalve is deskundige van mening dat de opgenomen € 82 duizend niet als marktconforme vergoeding kan worden gezien voor 1 vennoot.
Deskundige blijft van mening dat een jaarlijkse arbeidsvergoeding ad € 60 duizend voor de heer [A] een reële en marktconforme vergoeding betreft.
De daling in de kostprijs als percentage van de omzet wordt veroorzaakt door het wegvallen van de afdeling wonen. Vanaf augustus 2011 is er geen sprake meer van huur en energiekosten die betrekking hebben op de bungalows.
Reis- en verblijfkosten zijn opgenomen onder de verkoopkosten en niet onder de autokosten (zowel in de historie als in de prognose). Ten aanzien van de prognose is dit bedrag, zoals ook aangegeven door partij [A], op circa € 8 duizend gesteld.
Groei
Partij [A] geeft aan dat de groeivoet van 2% (vanaf 2015) te optimistisch is, gelet op de wijze waarop de financiering van de zorg geregeld gaat worden.
In de disconteringsvoet is rekening gehouden met een risicovrije rentevoet van 3,17%. Deze rentevoet bestaat uit een reële rentevergoeding en de inflatie. Doordat er in de disconteringsvoet rekening is gehouden met inflatie (stijging van prijzen), dient in een stabiele situatie bij het bepalen van de verwachte vrije geldstromen eveneens rekening te worden gehouden met inflatie. Dit houdt in dat als de vrije geldstromen groeien met de inflatie en deze contant gemaakt worden met een disconteringsvoet waarbij ook rekening wordt gehouden met inflatie er geen sprake is van reële groei.
De invloed van de transitie van AWBZ naar WMO is in bijlage 2 opgenomen in het risicoprofiel van de onderneming (zie bijlage 2 pagina 17). De wijze waarop de deskundige rekening heeft gehouden met de op handen zijnde wijzigingen in de financiering van de zorg is daarnaast door de deskundige beschreven onder vraag 3 van het deskundigenbericht.
Kort gezegd is voor de waardering uitgegaan van een stabiele situatie (geen reële groei van de verwachte vrije geldstromen) en is voor de invloed van de transitie van AWBZ naar WMO een aanzienlijk bedrijfsspecifiek risico opgenomen in de disconteringsvoet van 4%. Op basis van de opmerking van partij [A] op dit punt ziet de deskundige geen reden om de verwachte vrije geldstromen en/of de disconteringsvoet aan te passen.
Afvloeien [C]
Partij [A] heeft aanvullende informatie verstrekt ten aanzien van het geschil met mevrouw [C]. De eerste ontslagaanvraag is door het UWV afgewezen op 7 februari 2011. (…) In november 2011 is de nieuwe aanvraag ingediend bij het UWV en op 14 februari 2012 is ook deze aanvraag afgewezen. Partij [A] merkt op dat, gelet op het in juni 2011 uitgebrachte advies aan de heer [B], het niet realistisch is om er van uit te gaan dat er per direct een procedure via de kantonrechter gestart zou zijn, waarbij mevrouw [C] per december 2011 ontslagen zou zijn. Partij [A] is van mening
dat in ieder geval rekening gehouden moet worden met een termijn na de afwijzing van de
ontslagvergunning, waardoor hogere lasten, zowel qua loondoorbetaling als qua afkoopsom, het gevolg zouden zijn.
De deskundige volgt de redenatie van partij [A] en heeft op basis van de aanvullende informatie het volgende verondersteld. De heer [D] heeft een advies uitgebracht aan de heer [B], waaruit blijkt dat een procedure via de kantonrechter niet gemakkelijk zou zijn en dat wellicht een nieuwe ontslagaanvraag op basis van bedrijfseconomische gronden een optie zou kunnen zijn. Gezien de reorganisatie die reeds op de planning stond bij [A] Zorg acht de deskundige dit een reële optie. Vervolgens acht de deskundige het reëel dat na de tweede afwijzing (14 februari 2012) door het UWV een procedure via de kantonrechter wordt gestart en dat deze circa een half jaar duurt. In de waardering is rekening gehouden met loonkosten van mevrouw [C] tot en met augustus 2012 en een ontslagvergoeding ad € 35 duizend in augustus 2012 en advocaatkosten ad € 5 duizend in 2012. Bovenstaande heeft geleid tot wijziging van de tekst in bijlage 2 op pagina 6 (laatste alinea) en pagina 13 (gedeelte dat betrekking heeft op mevrouw [C]). Daarnaast heeft dit geleid tot een wijziging in tabel 3 op pagina 11 van bijlage 2. In het concept was een bedrag van € 74.920 opgenomen als bijzondere lasten in 2011 (augustus tot en met december) en een bedrag van nihil in 2012. In het definitieve rapport zijn deze bedragen gewijzigd in € 41.920 (salaris mevrouw [C] en pensioenpremies voorgaande jaren) over 2011 en € 65.267 (salaris en ontslagvergoeding mevrouw
[C]) over 2012. Deze wijzigingen werken door in tabellen 4, 5, 7 en 8 van bijlage 2.
Kosten huisvesting
Partij [A] beargumenteert dat rekening moet worden gehouden met hogere kosten ten aanzien van de huisvesting, indien het uitganspunt is dat er verkocht wordt aan een externe partij. Echter, op pagina 3 van bijlage 2 is aangegeven dat de waarde van [A] Zorg is bepaald op basis van de veronderstelling dat de onderneming door de heer [A] op stand-alone basis wordt voortgezet in de vorm van een eenmanszaak. Dit impliceert dat er geen rekening is gehouden met een strategische premie die een eventuele koper aan de onderneming toekent en/of synergievoordelen die door een eventuele koper kunnen worden gerealiseerd.
In het specifieke geval van [A] Zorg is de eigenaar (de heer [A]) tevens de directeur. Dit houdt onder andere in dat er in werkelijkheid geen salaris wordt uitgekeerd voor de directeur (een eigenaar van een eenmanszaak of vennootschap onder firma is immers resultaatgenieter). Voor het bepalen van de marktconforme arbeidsbeloning worden de twee functies (eigenaar en directeur) pro forma gescheiden. Hierbij wordt gekeken naar een marktconforme vergoeding die een financiële koper zou toekennen aan de werkzaamheden die de eigenaar voor de onderneming uitvoert, in werkelijkheid
is de heer [A] zelf deze financiële koper (lees eigenaar). Wellicht ten overvloede merkt de deskundige hierbij op dat een financiële koper (die alleen investeert in het eigendom) niet hetzelfde is als een strategische koper.
Voorschot
Partij [A] merkt op dat een bedrag ad € 25.545,27 reeds is overgemaakt aan de heer [B]. Uit de verstrekte informatie blijkt dat dit bedrag (per abuis) is geboekt op kruisposten. Hier had de deskundige tijdens het opstellen van het concept deskundigenbericht geen inzicht in. Dit bedrag is naar aanleiding van de aanvullende informatie verwerkt bij vraag 4 van het deskundigenbericht.
Opmerkingen en verzoeken partij [B]
Partij [B] heeft naar aanleiding van het concept deskundigenbericht per email opmerkingen en verzoeken gestuurd. Partij [B] is van mening dat de heer [B] nog een arbeidsvergoeding dient te ontvangen voor zijn werkzaamheden die na het waarderingsmoment zijn verricht. Daarnaast impliceert partij [B] dat de deskundige heeft aangegeven dat de heer [B] uitsluitend werkzaamheden verrichte voor de afdeling
wonen en niet voor de overige onderdelen van de onderneming. Zoals uit het vonnis van 10 juli 2013 (…) blijkt, was de heer [B] (in ieder geval) verantwoordelijk voor de
afdeling wonen. Dit heeft de deskundige overgenomen in de rapportage.
Ter onderbouwing voor de arbeidsvergoeding heeft partij [B] een aantal bijlagen, waaronder een overzicht van de gewerkte uren over de maanden augustus 2011 tot en met mei 2012 meegezonden. Partij [B] bepleit hierbij (zonder verdere toelichting) een tarief van € 105 per uur. Uit de overzichten in Excel blijkt uit de bestandsinformatie dat de urenoverzichten zijn opgesteld in mei 2012. De deskundige is van mening dat op basis van deze overzichten (en toelichting) en de overige verstrekte informatie over de werkzaamheden van [B] geen betrouwbaar oordeel gegeven kan worden over de
werkelijk gewerkte uren. Overigens is dit voor deskundige ook niet relevant. De deskundige heeft bij de beantwoording van vraag 4 reeds toegelicht waarom geen rekening is gehouden met een arbeidsvergoeding voor de heer [B]. Ter verduidelijking is hieronder weergegeven welke bedrijfseconomische overwegingen ten grondslag liggen aan het niet toekennen van een additionele vergoeding voor de verrichte werkzaamheden van de heer [B]. De vennoten van een vennootschap onder firma zijn resultaatgenieters en geen werknemers. Zij ontvangen derhalve geen salaris, maar ontvangen een gedeelte van het resultaat van de onderneming (in onderhavige geval beiden 50%). Het zou derhalve kunnen zijn dat een vennoot in een week 60 uur werkt en de andere vennoot in dezelfde week 10 uur, maar dat zij beiden dezelfde vergoeding ontvangen, namelijk 50% van het resultaat. Met andere woorden: de vennoten worden niet vergoed voor de mate waarin zij zich inspannen, maar voor het resultaat dat zij (onder andere met hun inspanningen) met de onderneming weten te realiseren. Voor het bepalen welk bedrag aan de heer [B] toekomt wegens overbedeling van de heer [A] is de waarde van de onderneming bepaald, waarbij rekening is gehouden met de toekomstige winstverwachting. Vanuit bedrijfseconomisch perspectief dient hierbij rekening te worden gehouden met een marktconforme beloning voor de inspanningen van de eigenaar of eigenaren. Op basis van de verstrekte informatie blijkt dat de verwachte operationele activiteiten (met bijbehorende financiële prestaties) goed zijn te realiseren door 1 vennoot. Derhalve is rekening gehouden met een marktconforme vergoeding van € 60 duizend per jaar voor 1 persoon (ongeacht wie die persoon zou zijn). Indien de deskundige zou veronderstellen dat dit twee personen zouden moeten zijn, geldt dit uiteraard niet alleen voor de periode tussen 1 augustus 2011 en 29 juni 2012, maar ook voor de periode daarna. In dat geval zou de heer [B] immers na 29 juni 2012 moeten worden vervangen om dezelfde rendementen te realiseren. Overigens is het vanuit bedrijfseconomisch perspectief niet reëel te veronderstellen dat per waarderingsmoment de verwachting bestond dat de heet [B] nog werkzaamheden voor de onderneming zou verrichten. Kort gezegd zou het toekennen van een arbeidsvergoeding voor de werkzaamheden van de heer [B], naast het daadwerkelijk betalen van die vergoeding aan de heer [B], leiden tot een lagere waarde van het aandeel van de heer [B] in de vennootschap. Een additionele arbeidsvergoeding vermindert immers het resultaat van de onderneming en daarmee de waarde (communicerende vaten).
Wellicht ten overvloede geeft de deskundige hierbij nog de volgende bedrijfseconomische redenatie in overweging. Op basis van bedrijfseconomische veronderstellingen en uitgangspunten bedraagt de waarde van het aandeel van [B] in de onderneming € 199.585. Dit is het bedrag dat aan [B] toekomt, omdat hij uittreedt als vennoot en daarmee zijn winstrecht overdraagt aan [A]. Partij [A] betaalt dat bedrag, omdat hij daarmee het recht van 50% op de verwachte winst erbij krijgt. Als partij [A] bij een dergelijke transactie weet dat hij nog een additionele vergoeding moet betalen (voor inspanning, reiskosten, resultaatverdeling et cetera) zal hij dat bedrag in mindering brengen op het bedrag dat hij betaalt voor 50% van de winst. Door het betalen van een additionele vergoeding wordt de verwachte winst (op grond van de gehanteerde veronderstellingen en uitgangspunten) immers niet hoger. De deskundige ziet naar aanleiding van de opmerking van partij [B] geen reden om af te wijken van de veronderstelling op dit onderdeel.
(…)"