Op 1 mei 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een 37-jarige man uit Groningen veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden wegens mensenhandel en twee mishandelingen. De rechtbank oordeelde dat de man zijn partner dwong om in de prostitutie te werken en haar verdiende geld aan hem af te staan. Daarnaast werd bewezen geacht dat hij haar tijdens hun relatie tweemaal mishandelde. De rechtbank sprak de man vrij van een poging tot zware mishandeling. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer werd toegewezen tot een bedrag van € 25.000,00.
In het procesverloop heeft de officier van justitie op 25 maart 2015 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 87.350,00. De behandeling vond plaats op 20 april 2015. De rechtbank baseerde haar schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op diverse bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van het slachtoffer over haar verdiensten in de prostitutie.
De rechtbank concludeerde dat het slachtoffer in totaal minimaal € 87.350,00 had verdiend en afgestaan aan de veroordeelde. Echter, de rechtbank hield rekening met de vordering van het slachtoffer, die slechts € 20.000,00 aan gederfde inkomsten vorderde. De rechtbank oordeelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moest worden op € 20.000,00, omdat er geen zicht was op de precieze besteding van de verdiensten van het slachtoffer. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 0,00 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, conform artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.