ECLI:NL:RBNNE:2015:2461

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
18.830327-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing met geweld op openbare weg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, op 13 oktober 2013 in [pleegplaats] op de openbare weg [straat] de aangever [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn mobiele telefoon en portemonnee door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de aangever en getuigen, die bevestigden dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever hebben achtervolgd, geslagen en met een riem hebben bedreigd. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.H. Kappelhof, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. Looijestijn. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij het feit bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet bij het incident betrokken was. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het geweld en de impact op de aangever. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een ander onderdeel van de tenlastelegging, maar achtte het medeplegen van afpersing wel bewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830327-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d. 16 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Looijestijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
A. hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te [pleegplaats]
op de openbare weg de [straat]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele
telefoon en/of een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd, en/of
- ( vervolgens) voor/om die [slachtoffer] is/zijn gaan staan, en/of
- die [slachtoffer] met kracht tegen een schutting heeft/hebben geduwd en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) de woorden heeft/hebben
toegevoegd: "Ik wil je telefoon en portemonnee", althans (telkens) woorden
van dergelijke strekking, en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt, en/of
- die [slachtoffer] met een riem heeft/hebben geslagen, althans getracht met een
riem te slaan, althans gedreigd met een riem te slaan,
of
B. hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te [pleegplaats]
op de openbare weg [straat],
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een mobiele telefoon en/of een portemonnee (met inhoud) in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd, en/of
- ( vervolgens) voor/om die [slachtoffer] is/zijn gaan staan, en/of
- die [slachtoffer] met kracht tegen een schutting heeft/hebben geduwd en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) de woorden heeft/hebben
toegevoegd: "Ik wil je telefoon en portemonnee", althans (telkens) woorden
van dergelijke strekking, en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt, en/of
- die [slachtoffer] met een riem heeft/hebben geslagen, althans getracht met een
riem te slaan, althans gedreigd met een riem te slaan.
De rechtbank heeft ter onderscheiding de verschillende onderdelen van de tenlastelegging aangeduid met A en B.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder B ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aangever [slachtoffer] door het toegepaste geweld door verdachte en zijn medeverdachten, zijn telefoon en portemonnee heeft afgegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat de overtuiging ontbreekt dat verdachte bij het feit betrokken is geweest. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ontkent, terwijl uit de verklaringen van aangever en zijn vriendin, [getuige], niet is op te maken dat verdachte één van de daders is. Het lijkt erop dat de medeverdachten hebben afgesproken om verdachte als schuldige naar voren te schuiven. In ieder geval is hierover gesproken tussen [medeverdachte 1] en zijn vriendin. Tevens blijkt uit de historische telefoongegevens niet dat verdachte op het moment dat het feit werd gepleegd, bij het station is geweest.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 13 oktober 2013, opgenomen op pagina 1 e.v. van dossier nummer 2013107423 d.d. 3 december 2014 van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Op 13 oktober 2013 liepen mijn vriendin, [getuige], en ik te [pleegplaats] richting het [locatie]. Ik zag dat er vier jongens in onze richting kwamen lopen. De vier jongens liepen vervolgens verder. Het waren drie blanke jongens en één donkere jongen. Mijn vriendin en ik zijn ook verder gelopen.
Wij hoorden dat er personen achter ons aan kwamen lopen. De stemmen herkende ik van de vier jongens die we eerder tegen kwamen. Terwijl wij de [straat] in liepen zag ik dat de donkere jongen die we al eerder tegen kwamen voor mij kwam staan. Ik zag dat hij een zeer donkere huidskleur had. Ik zag dat er een blanke jongen achter mij stond. Ik draaide me weer om naar de donkere jongen. Ik hoorde hem zeggen dat hij mijn telefoon en mijn portemonnee wilde hebben. Terwijl die jongen dat vroeg voelde ik een stomp op mijn rechterwang. Vervolgens keek ik opzij en zag ik dat daar de blanke jongen weer stond. Ik hoorde de donkere jongen nogmaals zeggen dat hij mijn telefoon en portemonnee wilde hebben. Vervolgens kreeg ik meerdere stompen tegen mijn gezicht aan. Deze waren allemaal met gebalde vuist. Ik kreeg deze stompen van de donkere jongen en de blanke jongen die bij mij stonden. Ik zag vervolgens dat de blanke jongen met een riem boven zijn hoofd stond te zwaaien. Hij heeft hier nog wel een paar keer mee naar mij uitgehaald. Hierop heb ik mijn portemonnee en telefoon aan die donkere jongen afgegeven.
In mijn portemonnee zit mijn rijbewijs, identiteitsbewijs, OV chipkaart, een pinpas van de ING en een zorgpas van ZEKUR. Daarnaast zat er ongeveer tien euro aan kleingeld in. De telefoon die is afgenomen betreft een Samsung Galaxy S3.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 13 oktober 2013, opgenomen op pagina 7 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige]:
Ik ben 13 oktober 2013 getuige geweest van een straatroof, waarvan mijn vriend, [slachtoffer], het slachtoffer is geworden. Deze straatroof heeft plaatsgevonden nabij het [locatie] [pleegplaats].
Ik zag vier jongens aan komen lopen. De voorste jongen was donker van huidskleur. De andere drie jongens waren blank van huidskleur. Wij zijn de vier jongens gepasseerd en er gebeurde toen nog niets. Wij liepen nabij de [straat] te [pleegplaats]. Ik hoorde voetstappen van de loopbrug afkomen. Ik zag de vier jongens, die wij even daarvoor op de loopbrug waren gepasseerd, de trap af rennen richting mij en [slachtoffer]. Ik hoorde iemand zeggen: "We pakken ze." Meteen na of tegelijk met deze woorden, zag ik dat de jongen met donkere huidskleur met zijn hand een schouder van [slachtoffer] greep en naar zich toe trok.
De andere drie blanke jongens stonden recht tegenover [slachtoffer].
Meteen daarna hoorde ik de donkere jongen zeggen: "Geef me je portemonnee en mobiel". [slachtoffer] werd door de donkere jongen en een blanke jongen met kort blond haar, met kracht tegen de schutting aangeduwd. [slachtoffer] werd met gebalde vuist vanaf de zijkant in zijn gezicht geslagen. [slachtoffer] werd meerdere keren geslagen. Dit deed de donkere jongen.
De blanke jongen met blond haar haalde op een gegeven moment zijn riem uit zijn broek en hij maakte vervolgens draaiende bewegingen met de riem. Hij sloeg vervolgens met de gesp van zijn riem hard en met kracht in het gezicht van [slachtoffer]. Een derde jongen hield [slachtoffer] op den duur vast. Ik hoorde [slachtoffer] vervolgens zeggen; "okey, okey, hier heb je mijn mobiel".
Ik hoorde de donkere jongen tegen [slachtoffer] zeggen; "ook nog je portemonnee!". Ik zag dat [slachtoffer] toen de portemonnee gaf aan de donkere jongen.
Een proces-verbaal d.d. 27 oktober 2014, opgenomen op pagina 137 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik weet dat wij ruzie hebben gehad met een of andere gast bij het [locatie]. We liepen elkaar tegemoet. Hij liep met een meisje of vrouw. We zeiden wat tegen elkaar en een kameraad van mij riep dat we ze gingen pakken. Toen zijn we terug gelopen en hebben daar ruzie gehad. Ik was met [medeverdachte 1], [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) en met ene [verdachte]. Ik weet dat ik die man één keer in zijn gezicht heb geslagen en twee keer op zijn lichaam. [verdachte] is [verdachte]. [medeverdachte 3] zal [medeverdachte 3] zijn. [verdachte] en ik liepen voorop. Ik heb ook als eerste geslagen. Ik gaf die man een duw en daarna meteen een vuistslag in zijn gezicht. Ik denk dat [medeverdachte 1] die gast heeft bestolen. Dat weet ik eigenlijk wel zeker. Ik heb geslagen, [verdachte] heeft geslagen. Ik weet nog dat [verdachte] en ik zijn begonnen met slaan.
V: Volgens een getuige is het slachtoffer tegen de muur gedrukt.
A: Ik denk dat dit in het begin van het incident is geweest en daar zal ik wel een rol in gehad hebben. Ik heb niet met een riem geslagen. Ik weet nog wel dat [verdachte] zijn hand na het incident wat opgezet was.
Een proces-verbaal d.d. 27 oktober 2014, opgenomen op pagina 120 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3]:
Ik word ook wel [medeverdachte 3] genoemd.
[medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] gingen achter het stel aan. Ik hoorde het geluid van een riem. Ik hoorde "kling kling kling". Het geluid van een gesp van een riem. Toen we de trap op renden zag ik een van die gasten met een riem. [verdachte] had een riem om.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing, zoals onder B is ten laste gelegd. De rechtbank acht op grond van de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bewezen dat verdachte bij het feit betrokken is geweest. Hij heeft aangever [slachtoffer] geslagen, met de vuist en met een riem, en heeft daarmee een groot aandeel gehad in het geweld dat is toegepast, naar aanleiding waarvan [slachtoffer] zijn telefoon en portemonnee heeft afgegeven. Voor de veronderstelling van de raadsman dat de medeverdachten hebben afgesproken verdachte als schuldige aan te wijzen, ziet de rechtbank geen aanwijzingen. Integendeel, [medeverdachte 2] belast met zijn verklaring buiten verdachte ook zichzelf en [medeverdachte 3] heeft er geen redelijk belang bij om naast de medeverdachten deze verdachte ten onrechte óók als dader aan te wijzen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 oktober 2013 te [pleegplaats] op de openbare weg [straat], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een mobiele telefoon en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan
[slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en zijn mededaders:
- die [slachtoffer] hebben achtervolgd en
- vervolgens voor/om die [slachtoffer] zijn gaan staan en
- die [slachtoffer] met kracht tegen een schutting hebben geduwd en
- die [slachtoffer] meermalen de woorden hebben toegevoegd: "Ik wil je telefoon en
portemonnee" en
- die [slachtoffer] hebben gestompt en
- die [slachtoffer] met een riem hebben geslagen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
B.
medeplegen van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder B ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest. Bij de bepaling van de straf heeft de officier van justitie rekening gehouden met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest met daarnaast een werkstraf. Bij een straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, zal verdachte zijn baan en zijn woning verliezen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben door geweld en bedreiging met geweld aangever gedwongen om een telefoon en een portemonnee met inhoud af te geven. Aangever is daarbij onder andere in zijn gezicht gestompt en met een riem in zijn gezicht geslagen. Dit feit werd gepleegd op de openbare weg. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast versterken zulke feiten niet alleen de gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit feit ernstig aan en acht het opleggen van een aanzienlijke gevangenisstraf zonder meer gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. In 2012 heeft verdachte als transactievoorwaarde een werkstraf uitgevoerd ter zake openlijke geweldpleging.
Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven, hetgeen - zo leert de ervaring - de verwerking van het feit door het slachtoffer zal bemoeilijken. De rechtbank heeft ook overigens niet kunnen vaststellen wat het motief is geweest. Reclassering Nederland heeft vanwege de ontkenning door verdachte slechts een beknopt reclasseringsadvies kunnen geven.
Alles afwegende legt de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van na te noemen duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder A is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder B ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. P.H.M. Smeets en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2015.