ECLI:NL:RBNNE:2015:2448

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
18.920052-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van huisvredebreuk en zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van huisvredebreuk en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de huisvredebreuk, die zou hebben plaatsgevonden op 1 maart 2015, oordeelde de rechtbank dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de woning van de aangever wederrechtelijk was binnengedrongen. De rechtbank concludeerde dat uit de aangifte niet bleek dat de aangever de verdachte op duidelijke wijze de toegang tot zijn woning had ontzegd, waardoor het voor de verdachte niet kenbaar was dat hij tegen de wil van de aangever handelde.

Met betrekking tot de zware mishandeling, die zou hebben plaatsgevonden op 27 januari 2015, oordeelde de rechtbank eveneens dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De aangifte van het slachtoffer, die stelde dat de verdachte hem zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, werd niet ondersteund door ander bewijs. De letselrapportage toonde aan dat er geen recente ribfracturen waren geconstateerd die aan de beschuldiging konden worden gekoppeld. De rechtbank vond de verklaring van een getuige niet bruikbaar als steunbewijs, omdat deze niet voldoende details bevatte.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen werd geacht. De uitspraak van de rechtbank was dat de verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en dat de benadeelde partij zijn vordering enkel bij de burgerlijke rechter kon indienen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/920052-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 mei 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 mei 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.H.T. de Haas, advocaat te Harderwijk.
Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.M. de Vries, officier van justitie.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 1 maart 2015,
te [pleegplaats 1], (althans) in de gemeente Coevorden,
in een woning, gelegen aan de [adres], aldaar, en in
gebruik bij [slachtoffer 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,
wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
verdachte op of omstreeks 27 januari 2015,
te [pleegplaats 2], (althans) in de gemeente Emmen,
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten vier of vijf
gebroken ribben, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2], met kracht, met een
geschoeide voet, op de linkerzijde van diens lichaam (een soort van karate)
trap te geven, in elk geval door die [slachtoffer 2] (zeer) (krachtig) tegen diens
lichaam te schoppen of te trappen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 27 januari 2015,
te [pleegplaats 2], (althans) in de gemeente Emmen,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2], met kracht, met een geschoeide
voet, op de linkerzijde van diens lichaam (een soort van karate) trap te
geven, in elk geval door die [slachtoffer 2] (zeer) (krachtig) tegen diens lichaam te
schoppen of te trappen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten vier of vijf gebroken
ribben ten gevolge heeft gehad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat hij verdachte geen toestemming had gegeven om zijn woning te betreden, terwijl de verklaring van de echtgenote van [slachtoffer 1] bevestigt dat verdachte zich in hun woning bevond.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte van de primair ten laste gelegde zware mishandeling moet worden vrijgesproken, omdat uit de GGD letselrapportage blijkt dat bij onderzoek van het slachtoffer (aangever) geen recente ribfracturen zijn geconstateerd. De subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan wel worden bewezen, gelet op de aangifte van het slachtoffer en de verklaring van [getuige].
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de aangifte niet kan worden bewezen dat verdachte de woning van [slachtoffer 1] wederrechtelijk is binnengedrongen.
Ook van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde dient verdachte volgens zijn raadsman te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 2] onvoldoende door ander bewijsmateriaal wordt ondersteund. De verklaring van [getuige] kan wegens onbetrouwbaarheid niet voor het bewijs worden gebruikt en de letselverklaring komt op belangrijke punten niet overeen met de aangifte. Uit de letselverklaring blijkt namelijk dat van recente ribfracturen geen sprake is.
Beoordeling van het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de woning van [slachtoffer 1] wederrechtelijk is binnengedrongen. Van wederrechtelijk binnendringen is sprake wanneer een woning, besloten lokaal of erf wordt betreden tegen de onmiskenbare wil van de bewoner of gebruiker. Uit de aangifte blijkt echter niet dat [slachtoffer 1] (met woorden of daden) op niet mis te verstane wijze verdachte de toegang tot zijn woning heeft ontzegd. Het was voor verdachte dan ook niet kenbaar dat het betreden van de woning tegen de wil van [slachtoffer 1] plaatsvond. Gelet daarop zal verdachte van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank constateert dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt dat verdachte
[slachtoffer 2] op de ten laste gelegde datum, te weten 27 januari 2015, heeft mishandeld. Op
12 maart 2015 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van zware mishandeling door verdachte waarbij hij 4 of 5 ribben zou hebben gebroken. Dat zou volgens [slachtoffer 2] op 3 februari 2015 hebben plaatsgevonden. Uit de letselrapportage blijkt dat op 30 januari 2015 bij het slachtoffer een oude ribfractuur is geconstateerd, maar dat van recente fracturen die te relateren zijn aan de door [slachtoffer 2] aangegeven karatetrap geen sprake is. Verder wordt uit de stukken niet duidelijk of en zo ja op welke datum en welke (huis)arts [slachtoffer 2] heeft geconsulteerd. In de letselrapportage wordt vermeld dat in het dossier van de huisarts eigenlijk geen melding wordt gemaakt van een mishandeling. Wel is er op 19 februari 2015 een melding dat hij veel pijn aan zijn ribben heeft.
De verklaring van [getuige], wiens summiere verklaring overigens slechts is opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen en die verder niet als getuige is gehoord, is naar het oordeel van de rechtbank niet bruikbaar als steunbewijs. [getuige] noemt namelijk niet de datum waarop de mishandeling zou hebben plaatsgevonden en ook over verdere details verklaart hij niet. Gelet daarop zal verdachte van zowel het onder 2 primair als het onder
2 subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 10,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
Nu de rechtbank het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen acht, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. E. Läkamp en
mr. P.J. van Steen, rechters, bijgestaan door mr. K.R. Starreveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2015.