ECLI:NL:RBNNE:2015:2424

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
C-17-139480 - FA RK 15-91
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en kinderalimentatie in geregistreerd partnerschap na tijdsverloop

In deze zaak heeft de vrouw een verzoekschrift ingediend om de beschikking van de rechtbank Leeuwarden uit 2010 te wijzigen, specifiek met betrekking tot de door de man te betalen kinderbijdrage voor hun minderjarige kind. De vrouw heeft ook een aanvullend verzoek ingediend om een onderhoudsbijdrage van de man vast te stellen. De man heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een zelfstandig verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie, omdat het kindgebonden budget van de vrouw de behoefte van het kind zou overstijgen. Tijdens de zitting op 18 mei 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geregistreerde partners zijn geweest en dat de man verplicht was om een maandelijkse kinderbijdrage te betalen. De vrouw heeft haar verzoek om kinderalimentatie ingetrokken, waardoor de rechtbank daar niet meer over hoefde te beslissen. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de kinderalimentatie per 1 januari 2015 op nihil te stellen, toegewezen, omdat de vrouw ermee instemde.

Wat betreft de partneralimentatie heeft de vrouw verzocht om een bijdrage van € 972,00 per maand. De rechtbank heeft overwogen dat de behoefte van de vrouw door het tijdsverloop sinds de beëindiging van het geregistreerd partnerschap is verwaterd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek om partneralimentatie, vooral gezien het feit dat partijen al lange tijd feitelijk gescheiden zijn en dat er geen gesprekken zijn gevoerd over partneralimentatie bij de beëindiging van het partnerschap. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/139480 / FA RK 15-91
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 3 juni 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. R. Tamourt, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr.drs. H. de Jong, kantoorhoudende te Burgum.

1.Procesverloop

1.1.
De vrouw heeft een verzoekschrift ingediend, waarbij wordt verzocht de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van [datum] 2010 te wijzigen met betrekking tot de door de man te betalen kinderbijdrage ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats].
De vrouw heeft bij aanvullend verzoekschrift verzocht een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage vast te stellen.
1.2.
De man heeft een verweerschrift tegen het verzoek met betrekking tot kinderalimentatie, tevens houdende een zelfstandig verzoek ingediend.
De man heeft voorts een verweerschrift tegen het aanvullend verzoek van de vrouw ingediend.
1.3.
Ter zitting van 18 mei 2015 is de zaak behandeld.
1.4.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. R. Tamourt;
- de man, bijgestaan door mr. H. de Jong.

2.De feiten

Tussen partijen staan in deze procedure de navolgende feiten vast:
2.1.
Partijen zijn geregistreerde partners geweest. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van [datum] 2006 is het geregistreerd partnerschap beëindigd. Uit de relatie van partijen is de thans nog minderjarige [de minderjarige] geboren. De vrouw heeft alleen het gezag over [de minderjarige] en [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van [datum] is bepaald dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] dient te betalen van € 182,00 per maand. Door indexatie bedraagt de bijdrage thans € 192,42.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

De kinderbijdrage
3.1.
De vrouw heeft haar verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie ingetrokken, zodat de rechtbank daarover niet meer hoeft te beslissen.
3.1.1.
De man heeft nihilstelling van de kinderalimentatie verzocht met ingang van 1 januari 2015, nu het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, de behoefte van [de minderjarige] te boven gaat. De man heeft voorts verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
3.1.2.
De vrouw heeft gesteld dat zij er mee in kan stemmen dat de kinderbijdrage per 1 januari 2015 op nihil wordt gesteld.
3.1.3.
De rechtbank is van oordeel dat conform het verzoek van de man de door de man te betalen kinderbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] met ingang van 1 januari 2015 op nihil dient te worden gesteld.
De rechtbank zal hierna een beslissing nemen over de proceskosten.
De partnerbijdrage
3.2.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar een partnerbijdrage zal voldoen van € 972,00 per maand. De vrouw stelt dat haar behoefte op basis van de beschikking van deze rechtbank van [datum] 2010 met betrekking tot de kinderalimentatie moet worden gesteld op € 721,60 netto per maand (geïndexeerd per 1 januari 2015 € 843,17). De man heeft een bruto draagkracht van € 927,00 per maand, aldus de vrouw. De man dient dit bedrag als partnerbijdrage te voldoen. De vrouw betwist de stelling van de man dat zij inkomsten uit onderneming heeft. Het gaat volgens de vrouw om een hobby waaruit zij geen inkomen genereert. De vrouw stelt dat partijen in 2002 feitelijk gescheiden zijn gaan wonen. Op [datum] 2006 is het geregistreerd partnerschap beëindigd. Er is tijdens het uiteengaan van partijen alleen gesproken over kinderalimentatie en niet over partneralimentatie, aldus de vrouw. Volgens de vrouw is niet bewust afgezien van een partnerbijdrage. De vrouw ontvangt sedert 2002 een uitkering op grond van de participatiewet (voorheen WWB). De vrouw is vanwege medische beperkingen niet in staat om te werken, zo voert zij aan.
3.2.1.
De man stelt dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld met betrekking tot haar behoefte. De vrouw heeft naast haar WWB-uitkering inkomsten uit onderneming zo voert de man aan. De vrouw kan volgens de man voorzien in haar eigen levensonderhoud.
De man heeft een berekening van zijn draagkracht in het geding gebracht, waarbij onder meer rekening is gehouden met een kinderbijdrage voor de kinderen uit zijn huidige gezin van € 442,00 per maand. De man onderschrijft de stelling van de vrouw dat bij het uiteengaan nooit is gesproken over partneralimentatie. De man stelt dat hij ieder jaar zijn financiële gegevens aan de gemeente ter beschikking stelt en dat door de gemeente tot op heden geen verhaal op hem is ingesteld. De man stelt dat het verzoek van de vrouw als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen. De man stelt dat hij ook geen draagkracht heeft om een partnerbijdrage te voldoen.
3.2.2.
De rechtbank overweegt dat bij de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde rekening dient te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand ten tijde van het huwelijk. De rechtbank is bovendien van oordeel dat in dit geval gewicht moet worden toegekend aan de omstandigheid dat partijen reeds 13 jaar feitelijk uiteen zijn en dat het geregistreerd partnerschap bijna 9 jaar is ontbonden. Naar het oordeel van de rechtbank mag er vanuit gegaan worden dat de aan het geregistreerd partnerschap gerelateerde behoefte van de vrouw door dit tijdsverloop is verwatert. Door dit tijdsverloop rust er op de vrouw een verzwaarde stelplicht met betrekking tot haar aan het geregistreerd partnerschap gerelateerde behoefte. Nu hierover in het geheel niets door haar te berde is gebracht gaat de rechtbank aan haar verzoek - als zijnde onvoldoende onderbouwd - verder voorbij.
De proceskosten
3.3.
De rechtbank ziet in het door de man aangevoerde geen reden om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling, waarbij partijen de eigen kosten dragen. De rechtbank zal het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten dan ook afwijzen. De rechtbank betrekt hierbij dat de man klaarblijkelijk in gebreke is gebleven om de vrouw een adreswijziging door te geven, zodat haar verzoeken om informatie over zijn inkomsten onbeantwoord bleven.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het over en weer verzochte;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. P.R. Tjallema, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 3 juni 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
(
fn: 19)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.