Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Procesverloop
- het rapport van de deskundige van 14 november 2014, ter griffie ontvangen op 19 november 2014;
- de akte van de zijde van de vrouw van 16 december 2014;
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw had verzocht om de scheiding en deling van het huwelijksgoederenvermogen conform de huwelijkse voorwaarden, die op 25 februari 1997 waren opgemaakt. De man had in zijn akte van 18 april 2012 gesteld dat partijen het erover eens waren dat de kapitaalinbreng op basis van de huwelijkse voorwaarden bij helfte tussen hen moest worden verdeeld. De rechtbank heeft de zaak eerder verwezen naar een deskundige om de waarde van de onderneming vast te stellen, en heeft kennisgenomen van verschillende processtukken en rapporten van deskundigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 170.290,- uit hoofde van de vennootschap onder firma (VOF) die per 31 december 2010 is ontbonden. De rechtbank heeft de waarde van het aandeel van de vrouw in de VOF vastgesteld op basis van de door de franchisegever gehanteerde waarderingsmethode, die het meest geschikt werd geacht voor de specifieke omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook overwogen dat de man een bedrag van € 21.946,- kan verrekenen met hetgeen hij de vrouw dient te vergoeden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de man veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 144.344,- aan de vrouw, te verhogen met de wettelijke rente per 25 maart 2015. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om partijen te veroordelen tot scheiding en deling van het huwelijksgoederenvermogen afgewezen, omdat met de vaststelling van het bedrag dat de man de vrouw dient te betalen, de vrouw geen belang meer had bij dit verzoek.