ECLI:NL:RBNNE:2015:2365

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
18 mei 2015
Zaaknummer
C-17-132367 - FA RK 14-182
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en vermogensrechtelijke afwikkeling tussen echtgenoten met huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 april 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee echtgenoten, die op huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd waren. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.P. van Dalen, vorderde een schadevergoeding van € 20.973,99 van de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. van Bommel, wegens onrechtmatige onttrekking van gelden uit hun gezamenlijke rekening. De vrouw stelde dat de man privé-gelden had aangewend voor zijn eigen plezier en dat van zijn minnares, wat leidde tot een vermogensverschuiving van haar naar hem zonder redelijke grond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden geen gemeenschap van goederen inhielden en dat de vrouw als verzekeringnemer van een levensverzekering recht had op de opbrengst daarvan. De rechtbank oordeelde dat de man de door de vrouw gestelde opnames ter hoogte van € 20.973,99 had gedaan en dat deze onttrekkingen niet konden worden gerechtvaardigd. De rechtbank verwierp het verweer van de man dat hij in een desolate toestand verkeerde en dat de opnames niet aan hem konden worden toegerekend.

De rechtbank concludeerde dat de vrouw recht had op schadevergoeding op basis van ongerechtvaardigde verrijking, omdat de man zich ten koste van de vrouw had verrijkt. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de overige verzoeken van de vrouw afgewezen. De rechtbank heeft geen kostenveroordeling uitgesproken, gezien de huwelijkse relatie tussen partijen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/132367 / FA RK 14-182 en 138215 / 14-1832 (verdelingsnummer)
Beschikking van 1 april 2015
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. F.P. van Dalen te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. P. van Bommel te Franeker.

1.De procedure

Na de beschikking van 4 juni 2014 heeft de rechtbank de volgende stukken van partijen ontvangen:
  • de brief van 25 juli 2014 van de zijde van de man,
  • het formulier indiening stukken d.d. 11 november 2014, waarbij de man onder meer de beschikking van 11 augustus 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de goederen en gelden van de man onder bewind worden gesteld, heeft overgelegd.
Er heeft op 17 november 2014 een mondelinge behandeling plaats gevonden. Daarna heeft de rechtbank nog de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van 22 december 2014 van de zijde van de vrouw,
  • de brief van 31 december 2014 van de zijde van de man,
  • de brief van 5 januari 2015 van de zijde van de man,
  • de brief van 10 maart 2015 van de zijde van de vrouw.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum huwelijk] 1997 op huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd.
2.2.
De huwelijkse voorwaarden (hierna: HV) bepalen onder meer het navolgende:
Eigendom
ARTIKEL 1: Tussen partijen bestaat geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen.
ARTIKEL 2: 1. Indien te eniger tijd geschil bestaat omtrent de eigendom van klederen, lijfsieraden en lijfgoederen en geen van partijen zijn recht daarop kan bewijzen, worden zij geacht eigendom te zijn van degene tot wiens gebruik zij bestemd zijn.
2. Het in het vorige lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van goederen die geen registergoederen zijn welke kennelijk dienstbaar zijn aan het beroep, waaronder begrepen het ondernemen, van een der partijen. Indien zou blijken dat een goed als in dit lid bedoeld in eigendom toebehoort aan de andere partij is deze gehouden het goed tegen vergoeding van de gebruikswaarde in eigendom over te dragen aan de beroepsbeoefenaar.
3. In alle gevallen waarin geschil bestaat aan wie van partijen een recht aan toonder of een goed dat geen registergoed is, toebehoort en geen van beiden zijn recht op dit goed kan bewijzen, zal het goed geacht worden aan beiden gezamenlijk, ieder voor de helft, toe te behoren.
en
Levensverzekering
ARTIKEL 5: Diegene van partijen te wiens behoeve een overeenkomst van levensverzekering is gesloten - waaronder ten deze ongevallenverzekering wordt begrepen - draagt deswege aan de verzekeraar verschuldigde premies.
Deze premies worden niet beschouwd als kosten van de huishouding.
De huwelijkse voorwaarden bevatten voorts een finaal verrekenbeding, doch dit is alleen van toepassing voor het geval één van partijen tijdens het huwelijk zou zijn komen te overlijden.
2.3.
Bij beschikking van 4 juni 2014 heeft de rechtbank in deze procedure de echtscheiding uitgesproken.

3.Het geschil en de beoordeling ervan

3.1.
Partijen twisten in het kader van de echtscheiding over de afwikkeling van hun vermogensrechtelijke relatie. Zij verschillen met name van mening over het antwoord op de vraag of de vrouw een regresrecht heeft op de man, omdat de man € 20.973,99 van haar privé-vermogen voor zichzelf en zijn minnares zou hebben aangewend.
Vordering van € 20.973,99
3.2.
De vrouw legt - na wijziging van het verzoek bij brief van 22 december 2014 - aan haar vordering op de man ter hoogte van € 20.973,99 de volgende feiten ten grondslag.
3.2.1.
Op de rekening van de vrouw met nummer [rekeningnummer] is in verband met afkoop van de polis [polisnaam] met nummer [polisnummer] op 30 september 2013 het bedrag van € 50.186,-- overgemaakt. In deze polis wordt de vrouw als verzekeringnemer genoemd en de man als verzekerde.
3.2.2.
De vrouw heeft vervolgens op 3 oktober 2013 het bedrag van € 40.000,-- van haar rekening met nummer [rekeningnummer] op de gezamenlijke rekening bij de [bank] met nummer [rekeningnummer] overgemaakt.
3.3.3.
In de periode 4 oktober 2013 tot en met 11 november 2014 heeft de man in totaal € 20.973,99 aan de gezamenlijke rekening met nummer [rekeningnummer] onttrokken en besteed aan zichzelf en zijn minnares.
3.3.
De vrouw stelt dat het bedrag van € 40.000,-- dat zij op de gezamenlijke rekening heeft overgemaakt, als privé-vermogen van haar moet worden beschouwd. Zij beroept zich vervolgens primair op artikel 1:111 BW: volgens de vrouw dient de man haar het bedrag van € 20.973,99 te vergoeden, omdat hij lichtvaardig schulden heeft gemaakt.
3.4.
De man betwist de vordering van de vrouw. In de eerste plaats stelt hij dat de opbrengst van de polis ten bedrage van € 50.186,-- als gezamenlijk eigendom moet worden beschouwd. Hij voert hiertoe aan dat de polis indertijd is gesloten in verband met de gezamenlijke hypothecaire geldlening van partijen en in dat kader ook aan de bank was verpand. Hij stelt ook dat hij de premies voor de betreffende polis nagenoeg alleen heeft betaald. De man betoogt voorts dat er geen sprake is van het lichtvaardig schulden maken door hem, omdat de man in de betreffende periode in een zodanig ernstig desolate toestand verkeerde dat handelingen hem niet konden worden aangerekend.
3.5.
De rechtbank overweegt dat in geval van uitsluiting van iedere gemeenschap, zoals partijen zijn overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden, de echtgenoot op wiens naam het goed staat (goederenrechtelijk bezien) rechthebbende is, ook indien het goed (geheel of ten dele) is gekocht met geld van de andere echtgenoot. In dit geval dient daarom de vrouw die in de polis is benoemd als de verzekeringnemer, als rechthebbende van de polis te worden beschouwd. Een eventueel andere intentie van partijen als door de man is gesteld, zo deze al vast staat, maakt dat niet anders. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat - omdat de polis eigendom van de vrouw was - de opbrengst van deze polis ten bedrage van € 50.186,-- aan de vrouw toekwam en aldus als privé-vermogen van de vrouw moet worden gekwalificeerd.
3.6.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de beantwoording van de vraag of de overschrijving van het bedrag van € 40.000,-- van de privé-rekening van de vrouw naar de gezamenlijke rekening van partijen gevolgen heeft gehad voor de eigendom van de overgeschreven gelden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de storting van privé-gelden op een gezamenlijke rekening in beginsel niet het gevolg dat deze gelden gemeenschappelijk worden. De tenaamstelling van een bankrekening heeft immers volgens vaste jurisprudentie enkel betekenis voor de rechtsverhouding tussen de betreffende bancaire instelling en de rekeninghouders. De tenaamstelling van een bankrekening heeft in beginsel geen gevolgen voor de onderlinge eigendomsverhoudingen van de rekeninghouders.
3.7.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vrouw alleen rechthebbende was van het bedrag van € 40.000,-- dat zij op de gezamenlijke rekening van partijen heeft gestort.
3.8.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of de man aan de vrouw toebehorende gelden ter hoogte van € 20.973,99 heeft opgenomen en heeft besteed aan zichzelf en zijn minnares. De vrouw heeft hiertoe als productie 4 bij de brief van 22 december 2014 een overzicht van diverse geldopnames overgelegd. De in dit overzicht opgenomen opnames zijn bovendien te traceren in de rekeningoverzichten van bankrekening [rekeningnummer] die de vrouw als productie 27 bij het verzoekschrift tot echtscheiding heeft overgelegd.
3.9.
De man betwist dat hij (alleen) de betreffende opnames heeft gedaan.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat diverse omstandigheden erop wijzen dat de man grote sommen geld heeft verbruikt. Zo beaamt hijzelf dat hij in zodanig ernstig desolate toestand verkeerde dat handelingen hem niet kunnen worden aangerekend; hij is opgenomen in een afkickkliniek in [het buitenland]; zijn goederen en gelden zijn bij beschikking van 11 augustus 2014 onder bewind gesteld. De man heeft bovendien op de mondelinge behandeling van 17 november 2014 toegegeven in verband met zijn verhouding met een minnares gelden van de gemeenschappelijke rekening te hebben opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat - gezien deze vaststaande feiten - van de man verwacht had mogen worden de door de vrouw gestelde opnames post voor post te bespreken en zo nodig te weerleggen. Bij gebreke hiervan heeft de man naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan zijn processuele verplichting om zijn verweer deugdelijk en afdoende te onderbouwen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de man de door de vrouw gestelde opnames ter hoogte van € 20.973,99 heeft gedaan in het kader van zijn verhouding met een minnares.
3.11.
De man stelt nog dat de betreffende opnames gekwalificeerd moeten worden als handelingen die hem niet konden worden aangerekend, omdat hij in de betreffende periode in een ernstig desolate toestand verkeerde. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat de man in gebreke blijft deze stelling feitelijk en juridisch te onderbouwen.
3.12.
Tenslotte dient de rechtbank te beoordelen of de vrouw om deze reden een regresrecht op de man heeft.
3.13.
De vrouw beroept zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op artikel 1:111 BW, omdat deze bepaling uitgaat van de omstandigheid dat opheffing van de gemeenschap door één van beide echtelieden is verzocht. Hiervan is in casu geen sprake. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw bedoeld heeft zich te beroepen op artikel 1:164 BW, doch ook die bepaling is in het onderhavige geval niet van toepassing, omdat tussen partijen geen gemeenschap van goederen heeft bestaan.
3.14.
De vrouw beroept zich subsidiair op de redelijkheid en billijkheid. Volgens haar is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de opnames die door de man zijn gedaan niet door de man worden vergoed, omdat deze opnames alleen zijn gedaan om zijn eigen plezier en het plezier van zijn minnares te financieren. De vrouw voert bovendien nog meer subsidiair aan dat de vermogensverschuiving van € 20.973,99 van de vrouw naar de man ongedaan dient te worden gemaakt.
3.15.
Hoewel door de vrouw niet als zodanig gekwalificeerd, leest de rechtbank in de hiervoor weergegeven (meer) subsidiaire onderbouwing door de vrouw een beroep op ongerechtvaardigde verrijking. Uit de stellingen van de vrouw kan immers afgeleid worden dat er zonder redelijke grond een vermogensverschuiving heeft plaats gevonden van de vrouw naar de man.
3.16.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit beroep op ongerechtvaardigde verrijking, omdat van de vrouw niet verwacht mocht worden met haar privé-gelden een buitenechtelijke relatie van de man te financieren. Zij is aldus zonder redelijke grond verarmd, terwijl er vanuit gegaan mag worden dat de man middels de met deze gelden gefinancierde zaken en activiteiten is verrijkt. De man dient de vrouw daarom bij wijze van schadevergoeding het bedrag van € 20.973,99 te betalen.
Verkoop van de woning [adres] te [plaats]
3.17.
Partijen zijn gemeenschappelijk eigenaar van de woning aan [adres] te [plaats]. De vrouw stelt zich op het standpunt dat deze woning dient te worden verdeeld door verkoop van de woning aan een derde en verdeling van de netto-opbrengst.
3.18.
De man stelt zich op hetzelfde standpunt, waarbij hij aanvoert dat de woning al geruime tijd te koop staat bij Makelaardij [vestigingsplaats].
3.19.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen, omdat niet gebleken is dat de man zijn medewerking aan de verkoop van de woning aan [adres] te [plaats] onthoudt.
Schadevergoeding van € 135,-- per maand
3.20.
De vrouw stelt dat de man aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de onrechtmatige onttrekking van het bedrag van € 40.000,-- van de gezamenlijke rekening met nummer [rekeningnummer]. Deze schade bestaat volgens haar uit de rente die betaald moet worden in verband met de schuld die door deze onttrekking is ontstaan. Deze rente bedraagt volgens de vrouw € 1.620,-- op jaarbasis en € 135,-- op maandbasis.
3.21.
De rechtbank overweegt dat de vrouw haar vordering in verband met de onttrekking door de man heeft verminderd van € 40.000,-- tot € 20.973,99. In zoverre is de feitelijke grondslag aan haar verzoek tot betaling van de door de onttrekking geleden schade komen te vervallen.
3.22.
Daarnaast verzoekt de vrouw om betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 20.973,99. Omdat de rechtbank de man zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over € 20.973,99, acht zij de door de vrouw gestelde schade hiermee afdoende gedekt.
3.23.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de vrouw tot betaling door de man van het bedrag van € 135,-- per maand zal worden afgewezen.
Slotsom
3.24.
De rechtbank zal de man veroordelen om aan de vrouw te betalen het bedrag van € 20.973,99 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2014 (vier weken na de betekening van het verzoek tot echtscheiding). De verzoeken van de vrouw zullen voor het overige worden afgewezen.
3.25.
Omdat partijen getrouwd zijn geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding om een kostenveroordeling uit te spreken.

4.De rechtbank

4.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 20.973,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening,
4.2.
wijst de verzoeken, voorzover nog niet afgedaan bij een vorige beschikking, voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.R. Tjallema en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015. [1]

Voetnoten

1.