ECLI:NL:RBNNE:2015:230

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
c/18/153156/kg za 14-358
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over blokkaderecht grootouders en omgangsregeling met minderjarig kind

In deze zaak hebben de grootouders een kort geding aangespannen tegen de moeder van hun kleinkind, met als doel het blokkaderecht te laten respecteren en een omgangsregeling vast te stellen. De grootouders vorderden dat het kind binnen 24 uur bij hen teruggebracht zou worden, en dat er een (voorlopige) ondertoezichtstelling zou worden uitgesproken. De moeder heeft het ouderlijk gezag en heeft het kind in een netwerkpleeggezin geplaatst, wat de grootouders als onrechtmatig beschouwen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de grootouders zich niet kunnen beroepen op het blokkaderecht, omdat zij niet als pleegouders kunnen worden aangemerkt. Ook is er geen sprake van onrechtmatig handelen van de moeder, die vrij is om te bepalen waar zij met het kind woont. De vorderingen van de grootouders zijn afgewezen, met de opmerking dat herstel van contact tussen het kind en de grootouders van groot belang is. De voorzieningenrechter heeft partijen aangeraden om deskundige hulp in te schakelen voor het verbeteren van de onderlinge communicatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer/rolnummer: C/18/153156/KG ZA 14-358
Vonnis in kort geding van 13 januari 2015
in de zaak van

1.[eisers]

hierna te noemen de grootouders,
advocaat mr. L.H. Poortman-de Boer te Groningen,
tegen
[gedaagde]
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. M. Wierts te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met onderliggende stukken;
- de mondelinge behandeling op 29 december 2014, waarbij zijn
verschenen partijen, hun voornoemde advocaten, alsmede de heer
J. Scholte Aalbes namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio
Noord-Nederland, locatie Groningen (de Raad); deze behandeling is kort na aanvang beëindigd na honorering van een aanhoudingsverzoek van
mr. Wierts;
- een faxbericht van mr. Wierts van 29 december 2014;
- een op 31 december 2014 ter griffie ontvangen brief met bijlagen van dezelfde datum van mr. Wierts;
- de mondelinge behandeling op 5 januari 2015, waarbij partijen, hun
advocaten, alsmede de heer J. Scholte Aalbes voornoemd namens de Raad zijn verschenen en gehoord; daarbij heeft mr. Wierts gebruik gemaakt van pleitaantekeningen;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.2.
De grootouders zijn met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is [geboortedatum moeder] de moeder geboren.
2.3.
De moeder is[geboortedatum kind] bevallen van het thans nog minderjarige kind
[a.]
2.4.
[a.] en de moeder hebben bij de grootouders gewoond tot 9 oktober 2013, op welke datum zij elders hun intrek hebben genomen.
2.5.
De moeder heeft[a.] [datum plaatsing pleeggezin] vrijwillige basis in het netwerkpleeggezin geplaatst van [C.]
2.6.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over[a.].

3.Het geschil

3.1.
De grootouders hebben gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primairte bepalen dat het blokkaderecht van hen gerespecteerd dient te worden en dat[a.] binnen vierentwintig uur na het te wijzen vonnis bij haar opvoeders en verzorgers - dus bij de grootouders - teruggebracht moet zijn;
subsidiairte bepalen dat de moeder onrechtmatig handelt jegens[a.] en de grootouders door haar uit het gezin te halen en te houden waarin zij is grootgebracht en verder te bepalen dat de moeder is gehouden om[a.] binnen vierentwintig uur na het te wijzen vonnis terug te plaatsen bij de grootouders;
II. een (voorlopige) maatregel van ondertoezichtstelling uit te spreken en in dat kader aan Bureau Jeugdzorg Groningen (Bjz) dan wel de Raad de opdracht te verstrekken tot het verrichten van nader onderzoek naar een voor[a.] geschikt (netwerk) pleeggezin;
III. te bepalen dat de grootouders bevoegd zijn de hulp van de sterke arm in te roepen voor het geval de moeder weigert uitvoering aan het te wijzen vonnis te geven.
3.2.
De grootouders hebben ter zitting van 5 januari 2015 voormelde vordering
aangevuld en onder I.
meer subsidiairgevorderd een omgangsregeling vast te stellen tussen[a.] en de grootouders, die recht doet aan het belang van[a.] en daarbij een onderzoek te gelasten naar een geschikt netwerkpleeggezin voor[a.], met als uitgangspunt dat[a.] in het gezin van de grootouders wordt geplaatst. Verder hebben de grootouders gevorderd om een mediator aan te wijzen teneinde de verstandhouding tussen partijen te verbeteren.
3.3.
De moeder heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens de moeder hebben de grootouders verzuimd te stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Daarnaast is dit belang volgens de moeder niet aanwezig, omdat het gevorderde met name lijkt te zijn gebaseerd op de situatie dat[a.] in een netwerkpleeggezin verbleef. Daarvan is echter geen sprake meer, omdat[a.] vanaf 1 januari 2015 weer bij de gezaghebbende ouder, de moeder, woont.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de grootouders onder punt 41. van de dagvaarding niet alleen duidelijk hebben gesteld een spoedeisend belang bij hun vorderingen te hebben, maar ook dat zij dit belang voldoende nader hebben geconcretiseerd.
4.3.
De grootouders hebben in december 2014 kennis genomen van vrijwillige plaatsing van[a.] door de moeder in het gezin [C.], van ingeschakelde hulpverlening voor zowel de moeder als[a.], alsmede van een tweetal suïcidepogingen van de moeder. Dit heeft bij hen geleid tot grote zorgen over[a.] (en ook over de moeder). Onder deze omstandigheden is het spoedeisend belang van de grootouders bij hun vorderingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden.
4.4.
De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van de vorderingen door de grootouders ter zitting van 5 januari 2015, omdat zulks in strijd zou zijn met de goede procesorde en/of de toepasselijke bepaling in het procesreglement.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu de moeder ter zitting is verschenen, een aanvulling van de vorderingen in principe toelaatbaar is. Ten aanvulling dient voor aanvang van de behandeling ter zitting schriftelijk te worden aangekondigd. Dat is in dezen niet gebeurd. Desondanks zal de voorzieningenrechter de aanvulling van de vorderingen door de grootouders toelaten, omdat de vorderingen in het verlengde liggen van de reeds voorliggende vorderingen en de moeder hierdoor niet in haar verweersmogelijkheden is geschaad.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de grootouders op de dag van de bevalling van de moeder voor het eerst met haar zwangerschap zijn geconfronteerd en dat de moeder en de grootouders vervolgens tot 9 oktober 2013 onafgebroken samen de dagelijkse verzorging en opvoeding van[a.] voor hun rekening hebben genomen. Geleidelijk zijn er steeds meer irritaties, meningsverschillen en ruzies tussen de moeder en de grootouders ontstaan over de (wijze van) opvoeding en de rol daarin van de moeder. Dit heeft geleid tot een situatie die op een gegeven moment voor de moeder onhoudbaar bleek te zijn. Zij heeft zich genoodzaakt gezien om op
9 oktober 2013 samen met[a.] elders haar intrek te nemen.
4.6.
Vanaf het moment dat de moeder en[a.] de woning van de grootouders hebben verlaten is er niet of nauwelijks onderling contact tussen de moeder en/of[a.] en de grootouders geweest. De grootouders hebben zich aanvankelijk tot instanties gewend om nader geïnformeerd te worden over de situatie van de moeder en[a.] en over de mogelijkheden tot contactherstel met[a.]. Zij kregen het advies om zich terughoudend op te stellen, zodat er geen verdere escalatie zou volgen. De grootouders hebben dit advies opgevolgd.
In december 2014 hebben de grootouders kennisgenomen van de inhoud van een aan de moeder gerichte brief van Bjz. Daaruit werd duidelijk wat zich sinds het vertrek van[a.] en de moeder had afgespeeld. De grootouders zijn hier erg van geschrokken. Zij maakten zich dermate grote zorgen over de verdere ontwikkeling van[a.], dat zij zich genoodzaakt hebben gezien om de onderhavige procedure te entameren.
4.7.
De grootouders vinden dat de moeder onverantwoord heeft gehandeld omdat zij[a.] van de een op de andere dag uit haar vertrouwde woon- en leefomgeving heeft gehaald. De moeder heeft volgens de grootouders een verkeerde beslissing genomen door[a.] in het gezin van [C.] te plaatsen. De grootouders wijzen erop dat zij hechtingsfiguren voor[a.] zijn en dat de moeder er daarom voor had moeten kiezen om[a.] in hun gezin of eventueel in het gezin van de broer van de moeder onder te brengen. Bij de suïcidepogingen heeft de moeder zich volgens de grootouders niet gerealiseerd wat het voor[a.] zou betekenen wanneer zij haar moeder zou verliezen.
4.8.
De moeder heeft zich gerealiseerd dat haar beslissing om samen met[a.] elders te gaan wonen voor alle betrokkenen een ingrijpende gebeurtenis is geweest. De verandering in woon- en leefomgeving heeft aanvankelijk bij[a.] tot ander gedrag geleid. Zij is meer haar grenzen gaan opzoeken en uitte met name boosheid in de richting van de moeder. Vanaf januari 2014 heeft de moeder deskundige hulp voor[a.] ingeschakeld. Door de strubbelingen bij de opvoeding van[a.] en problemen in haar toenmalige relatie kreeg de moeder last van aanhoudende ernstige hoofdpijnen. De moeder heeft altijd het belang van[a.] voorop gesteld. Omdat de moeder wilde voorkomen dat zij weer in dezelfde conflictueuze situatie met de grootouders terecht zou komen, heeft zij ervoor gekozen om[a.] op 27 juni 2014 niet bij de grootouders, maar in het gezin [C.] te plaatsen. Daarbij is gezorgd voor voldoende waarborgen en hulpverlening. Op 29 en 30 juni 2014 heeft de moeder suïcidepogingen ondernomen. Zij heeft zich vervolgens gerealiseerd dat zij zelf ook dringend deskundige steun nodig had en zij heeft zich tot de daarvoor geëigende hulpverlenende instanties gewend.
4.9.
Uit een faxbericht van Welnis/Lentis van 17 december 2014 blijkt dat de moeder intensieve therapie heeft gevolgd met onder meer als doelstelling hoe zij het voor elkaar zou kunnen krijgen om een eigen leven op te bouwen, zonder al teveel op anderen te leunen. Daartoe heeft de moeder onder meer in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 23 december 2014 verbleven in de volwassenpsychiatrie De Berkenhof. Volgens mevrouw Postma, maatschappelijk werkster/behandelaar in De Berkenhof, heeft de moeder hard en gemotiveerd aan de door haar gestelde doelen gewerkt.
De moeder heeft daarbij geleerd om zich te uiten en beter haar grenzen te bewaken. Zij heeft zelf de nodige stappen ondernomen om - met de nodige begeleiding - de zorg van[a.] weer op zich te nemen.
Volgens de behandelaar is de moeder daartoe ook weer in staat.[a.] heeft er lange tijd naar uitgekeken om weer bij de moeder te kunnen gaan wonen. Sinds
1 januari 2015 woont[a.] weer bij de moeder. De deskundige begeleiding van de moeder en[a.] is gewaarborgd. Het gaat goed met[a.], zowel bij de moeder als op school. Er is geen sprake van enige vorm van bedreiging in de verdere ontwikkeling van[a.].
4.10.
De grootouders hebben er geen vertrouwen in dat de moeder daadwerkelijk in staat is om[a.] verder op te laten groeien in een stabiele en rustige gezinssituatie. Volgens de grootouders is de problematiek van de moeder namelijk onveranderd groot. Zij verwachten dat de moeder - ondanks de beschikbare deskundige hulp -, mede door de bij haar gediagnosticeerde borderlinestoornis, terug zal vallen in het gedrag dat zij haar gehele leven heeft vertoond en dat dit tot onzekerheid en instabiliteit zal leiden. De kans is dan reëel dat de moeder[a.] weer in een pleeggezin zal onderbrengen. De grootouders achten dit verontrustend voor de verdere ontwikkeling van[a.] en vinden het in het belang van[a.] dat zij alsnog in het gezin van de grootouders wordt geplaatst. In ieder geval is het voor[a.] belangrijk dat er weer omgang met de grootouders gaat plaatsvinden.
4.11.
Om de terugkeer van[a.] in hun gezin te bewerkstelligen hebben de grootouders bij
het onder I primairgevorderde een beroep gedaan op het blokkaderecht, opgenomen in artikel 1:253s lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit blokkaderecht is in het leven geroepen om zoveel mogelijk de continuïteit in de verzorging en opvoeding van het pleegkind te waarborgen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de grootouders zich niet met recht op dit blokkaderecht kunnen beroepen. De grootouders hebben jarenlang samen met de moeder de dagelijkse verzorging en opvoeding van[a.] voor hun rekening genomen. Er is dus sprake van medeverzorging van[a.] door de grootouders.
Het kenmerk van pleegouderschap is dat deze ouder, met uitsluiting van de gezaghebbende ouder (s), een minderjarige als behorend tot het gezin verzorgt en opvoed voor een periode van tenminste één jaar. Dit impliceert dat de grootouders niet kunnen worden aangemerkt als pleegouders in de zin van voormeld artikel. Overigens zou ook het lange tijdsverloop tussen het moment waarop de moeder en[a.] elders zijn gaan wonen en het uitbrengen van de dagvaarding in de weg staan aan een geslaagd beroep op voormeld blokkaderecht. De ratio van artikel
1:253s lid 1 BW is dat een minderjarige continuïteit in de opvoedingssituatie ervaart.[a.] maakt reeds een jaar en drie maanden geen deel meer uit het van het gezin van de grootouders, zodat die omgeving inmiddels niet meer haar vertrouwde plaats is.
4.12.
De grootouders hebben
onder I. subsidiairgesteld dat de moeder jegens[a.] en jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door vanaf 9 oktober 2013 samen met[a.] het gezin van de grootouders te verlaten en elders te gaan wonen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van onrechtmatig handelen van de moeder jegens[a.] en de grootouders geen sprake is.
Het staat de moeder als (enige) gezaghebbende ouder namelijk vrij om te bepalen waar zij samen met[a.] wil gaan wonen en ook op welke wijze zij vorm en inhoud wil gaan geven aan de opvoeding van[a.].
4.13.
Onder I. meer subsidiairhebben de grootouders verzocht een omgangsregeling tussen hen en[a.] vast te stellen, die recht doet aan de belangen van[a.]. Verder hebben de grootouders een onderzoek door de Raad verzocht naar een geschikt netwerkpleeggezin, bij voorkeur zou dat hun eigen gezin dienen te worden. Tenslotte hebben zij verzocht om de benoeming van een mediator, ten overstaan van wie partijen zouden moeten gaan werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie en contactherstel.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het karakter van de onderhavige kort gedingprocedure niet geëigend is voor het behandelen van een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. Bovendien is ten behoeve van een dergelijk verzoek een afzonderlijke rechtsingang voorhanden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken van het bestaan van feiten en/of omstandigheden, die een onderzoek door de Raad naar een geschikt netwerkpleeggezin voor[a.] zouden kunnen rechtvaardigen. De moeder wordt als gezaghebbende ouder door de begeleidende hulpverleners in staat geacht zelf de volledige verzorging en opvoeding van[a.] voor haar rekening te kunnen nemen en sedert 1 januari 2015 is dat ook daadwerkelijk het geval.
Ter verbetering van de onderlinge communicatie en samenwerking kunnen partijen gebruik maken van het middel van mediation. Daartoe dienen zij allen de bereidheid te hebben om aan de mediation deel te nemen. Omdat de moeder uitdrukkelijk heeft verklaard die bereidheid niet te hebben is mediation thans niet haalbaar.
4.14.
De grootouders hebben verder
onder II.verzocht om een (voorlopige) ondertoezichtstelling van[a.] uit te spreken en om[a.] gedurende het in het kader van die maatregel te verrichten nadere onderzoek in hun gezin te plaatsen.
Zoals reeds hiervoor overwogen zijn de grootouders niet aan te merken als pleegouders en zijn zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gerechtigd om de (voorlopige) ondertoezichtstelling van[a.] te verzoeken.[a.] is namelijk niet een kind dat tot het gezin van de grootouders behoort en dat door
hen, met uitsluiting van de gezaghebbende ouder, wordt verzorgd en opgevoed.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt (voorlopige) ondertoezichtstelling ook niet in de rede, omdat niet gebleken (ter zitting van
5 januari 2015 is dit ook door de Raad bevestigd), dat[a.] zodanig opgroeit dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen en er al zeker geen sprake is van een acute noodsituatie.
Immers, de moeder heeft onderkend dat het niet goed ging met haar en[a.] en zij heeft zelf de noodzakelijk deskundige hulp ingeschakeld. Vervolgens heeft de moeder - met succes - intensieve therapie gevolgd, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij sinds 1 januari 2015 weer volledig de dagelijkse verzorging en opvoeding van[a.] op zich heeft kunnen nemen.
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.11 tot en met 4.14 is overwogen worden de onder 1.
primair,
subsidiairen
meer subsidiair, alsmede onder 2. opgenomen vorderingen van de grootouders afgewezen. Als gevolg daarvan volgt eveneens afwijzing van hetgeen door hen onder 3. is gevorderd, namelijk de tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm etc.
4.16.
De voorzieningenrechter hecht eraan te wijzen op het grote belang van herstel van het contact tussen[a.] en de grootouders. Tussen hen is sprake van family life en die is ook niet door het verbreken van contact vijftien maanden geleden teniet gegaan. De grootouders zijn op intensieve wijze betrokken geweest bij de dagelijkse verzorging en opvoeding van[a.] en zij zijn aan elkaar gehecht. Het is betreurenswaardig dat[a.] de dupe is geworden van de onenigheid tussen haar moeder en haar grootouders.
Zowel van de moeder in de uitoefening van haar taak als gezaghebbende ouder, als van de grootouders mag worden verlangd dat zij alles in het werk gaan stellen om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren. Zij moeten weer, in het belang van[a.], op een constructieve wijze met elkaar kunnen gaan communiceren en over en weer respect op gaan brengen voor ieders mening en leefwijze. Vervolgens kan daadwerkelijk gestalte worden gegeven aan het herstel van het reguliere contact/omgang tussen de grootouders en[a.] en wellicht ook tussen[a.] en de rest van de familie, bijvoorbeeld met het gezin van de broer van de moeder. Om dit te bewerkstelligen wordt partijen ten zeerste aangeraden gebruik te maken van de daarvoor ruimschoots voorhanden zijnde deskundige hulp.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst - met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen - het door de grootouders onder I.
primair,
subsidiairen
meer subsidiair, alsmede onder II en III gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.R. Bosker en in het openbaar uitgesproken op
13 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: gdk