ECLI:NL:RBNNE:2015:2174

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
18.193623-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging met brandstichting

Op 14 april 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor mishandeling en bedreiging. De verdachte heeft op 4 september 2014 in de gemeente Súdwest-Fryslân aceton in de ogen van het slachtoffer gegooid en hem bedreigd met een aansteker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de confrontatie met het slachtoffer zocht, wat leidde tot de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen, maar dat hij wel schuldig was aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling en bedreiging. De rechtbank legde een taakstraf van 50 uren op, zonder voorwaardelijke gevangenisstraf, en verklaarde de in beslag genomen aceton en mes verbeurd en onttrokken aan het verkeer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een stoornis in het autisme spectrum en ADHD, en concludeerde dat de verdachte openstond voor begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/193623-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 december 2014 en 31 maart 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.M. Velthuis-Leutenegger, advocaat te Sneek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.T. Kooistra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 september 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een hoeveelheid aceton, althans een (brandbare en/of bijtende/prikkende) vloeistof, in de ogen en/of in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of over de kleding heeft heeft gegooid, en/of (vervolgens) een (brandende) aansteker bij het gezicht/hoofd en/of het lichaam en/of de kleding van voornoemde [slachtoffer] heeft gehouden, en/of met een (brandende) aansteker heeft getracht voornoemde [slachtoffer] in brand te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 september 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer] heeft mishandeld door een hoeveelheid aceton, althans een
(brandbare en/of bijtende/prikkende) vloeistof, in de ogen en/of in/op/tegen het gezicht/hoofd te gooien, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 4 september 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
zware mishandeling, en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
een hoeveelheid aceton, althans een (brandende en/of bijtende) vloeistof in/tegen het gezicht/hoofd en/of over het lichaam en/of over de kleding van voornoemde [slachtoffer] gegooid, en/of (hierbij) een (brandende) aansteker (in de richting) van/bij het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gehouden/getoond, en/of (hierbij) de woorden heeft toegevoegd: "Zou ik jou ook even verbranden?" en/of "Zal ik jou ook even lekker in de brand steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren;
- onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten een fles aceton en een mes.

Beoordeling van het bewijs

Door de raadsvrouw is vrijspraak bepleit voor het onder 1. primair ten laste gelegde, omdat verdachte geen opzet, ook niet in de voorwaardelijke vorm, heeft gehad om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door de handelingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, waardoor verdachte deze kans ook niet bewust kon aanvaarden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Voor het opzet is voorwaardelijk opzet voldoende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Uit de stukken en ter terechtzitting is gebleken dat verdachte een hoeveelheid aceton in het gezicht en op het lichaam en de kleding van [slachtoffer] heeft gegooid. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat aceton een zeer brandbare vloeistof is. Vervolgens heeft verdachte zijn aansteker gepakt en heeft hij deze een zeer kort moment laten vlammen. Volgens verdachte stond hij toen minimaal een meter bij [slachtoffer] vandaan. Volgens een getuige stond verdachte op dat moment een armlengte bij [slachtoffer] vandaan. De rechtbank maakt hieruit op dat de vlam van de aansteker niet direct contact met de aceton kon maken.
Uit de stukken die de officier van justitie ter terechtzitting aan het dossier heeft toegevoegd blijkt dat de damp van de aceton tot ontbranding of een explosie kan leiden. Volgens deze stukken is sprake van een onderste explosiegrens wanneer er net voldoende damp in de lucht aanwezig is om te branden of te exploderen.
Er is echter ook een grens waarbij er te veel damp in verhouding tot lucht is. Dit is de bovenste explosiegrens. Een damp/lucht mengsel ontbrandt niet boven deze grens.
In de onderhavige zaak is niet bekend hoeveel aceton is gegooid en hoe de concentratie lucht/acetondamp zich heeft verhouden. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen hoe groot de kans was dat de acetondamp tot ontbranding of tot explosie zou komen en of er derhalve een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De rechtbank zal verdachte van het onder 1. primair ten laste gelegde vrijspreken, omdat zij dit niet bewezen acht.
De rechtbank past met betrekking tot de onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 maart 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02KB-2014097423-1, d.d. 4 september 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer];
3. een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring opgemaakt op 15 september 2014, inhoudende de verklaring van een arts van [Huisartsenpraktijk].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 4 september 2014 te [pleegplaats] in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer] heeft mishandeld door een hoeveelheid aceton in het gezicht te gooien, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 4 september 2014 te [pleegplaats] in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling en brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een hoeveelheid aceton, in het gezicht en over het lichaam en over de kleding van voornoemde [slachtoffer] gegooid en een brandende aansteker in de richting van voornoemde [slachtoffer] gehouden en hierbij de woorden toegevoegd: "Zal ik jou ook even verbranden?" of "Zal ik jou ook even lekker in de brand steken".
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair mishandeling;
2. bedreiging met zware mishandeling en brandstichting.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 22 november 2014, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging. Verdachte had de avond ervoor ruzie met het slachtoffer gehad. Verdachte was 's ochtends nog erg boos en gefrustreerd en hij besloot naar de woning waar het slachtoffer verbleef te gaan en de confrontatie met hem aan te gaan. Toen verdachte de woning binnenkwam had hij een fles aceton in zijn hand en hij had een mes in zijn broekzak. Volgens verdachte had hij beide voorwerpen meegenomen om mogelijk te gebruiken bij de confrontatie. Zodra hij het slachtoffer in de woning aantrof heeft hij aceton op hem gegooid. De aceton kwam in de ogen van het slachtoffer terecht, waardoor deze een beperkt zicht had. Verdachte heeft vervolgens zijn aansteker laten vlammen en het slachtoffer gedreigd hem in brand te steken.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zeer bewust de confrontatie heeft opgezocht met het slachtoffer en hiervoor aceton heeft meegenomen.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor een geweldsdelict met justitie in aanraking is geweest.
Volgens de reclassering is verdachte tot de delicten gekomen door de situatie waarin hij zich bevond. Daarnaast acht de reclassering ook in de persoon gelegen kenmerken van invloed op het gedrag van verdachte. Bij verdachte is namelijk vastgesteld dat hij lijdt aan een stoornis in het autisme spectrum (PDD-NOS) en attention deficit hyperactivity disorder (ADHD). Volgens de reclassering heeft verdachte hierdoor moeite met het goed kunnen inschatten van risicovolle situaties en het kunnen overzien van de gevolgen van zijn gedrag. Verdachte is zich echter bewust van zijn beperkingen en heeft hiervoor reeds begeleiding. Hij staat open voor deze begeleiding en werkt hieraan op constructieve wijze mee. De reclassering acht derhalve een reclasseringstoezicht niet noodzakelijk. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke taakstraf of te leggen en een proeftijd, omdat hier een preventieve werking vanuit zal gaan.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf van 50 uren passend en geboden. De rechtbank zal hiernaast geen voorwaardelijke straf opleggen, omdat zij dit niet nodig acht. De rechtbank gaat ervan uit dat het een éénmalig incident is geweest, waarbij verdachte door frustratie en boosheid te ver is gegaan.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen fles met aceton vatbaar voor verbeurdverklaring nu de bewezenverklaarde feiten hiermee zijn begaan en deze toebehoort aan verdachte.
De rechtbank acht het aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen mes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen en het kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf bestaande uit het verrichten van 50 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen fles met aceton.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen mes.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. Y. Huizing, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 april 2015.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Dölle
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Huizing
locatie Leeuwarden,
Zandstra-Alkema